Het tijdschrift Noorderbreedte vraagt aan inwoners van Groningen wat zij nou ‘Typisch Gronings’ vinden en wat niet verloren mag gaan bij de versterkings- en verbeteroperaties in het aardbevingsgebied. Ik verzamel voor Noorderbreedte de aspecten van Groningen die op de sociale media het meest genoemd worden (#typischgronings) en schrijf hier een aantal verhalen over. Vandaag deel II: Torens van Thuis.
“Een dorp in de verte al kunnen herkennen aan de kerktoren”, “de kerktorens die fier in het midden van het dorp staan” en “de karakteristieke kerktorens die boven het dorp uittorenen”. Het zijn enkele voorbeelden van de vele reacties die mensen hebben gegeven op de vraag wat zij nou Typisch Gronings vinden. De kerktorens van Groningen worden vaak genoemd – sterker nog, na de weidsheid van het land misschien wel het meest.
Ede Staal zong al over het torentje van Spijk. Pé & Rinus bezongen de Lopster toren. Wat is er dan zo bijzonder aan de kerktorens van Groningen? Overal in Nederland zijn toch kerktorens te vinden? Waarom associëren mensen kerktorens met iets Typisch Gronings?
Ik begrijp het wel – door de uitgestrektheid van het land kun je, als je midden in een weiland staat, allerlei dorpjes om je heen ontwaren aan de kerktorens die erbovenuit steken. De torens zijn hét gezicht van het dorp. In het wierdenlandschap van Noord-Groningen staan de torens vaak midden in het dorp, op de hoogste punt van de wierde. Eromheen ligt een radiaire dorpsstructuur: alle straatjes leiden uiteindelijk tot de kerk. Dat is altijd zo geweest.
De kerk is dan ook vaak het oudste gebouw van het dorp – het heeft alles al meegemaakt en alles al een keer gezien. Het is daarmee een schat aan cultuurhistorische waarde. De sporen van ons verleden zijn hier te vinden: de natuurrampen van de Middeleeuwen, de reformatie, de adellijke families uit de achttiende eeuw. Wellicht zijn de kerktorens voor Groningen niet zozeer bouwwerken met een religieuze connotatie, maar meer relieken uit vroegere tijden die ons verhalen vertellen over onze lokale en regionale geschiedenis.
Tijdens mijn ontdekkingstochten door Groningen ben ik vele verhalen tegengekomen over al die prachtige kerktorens. Zo zijn er kerktorens die ooit aan de kust stonden en dienstdeden als vuurtorens (zoals in Hornhuizen en Zeerijp). Er zijn torens met muren die zó dik waren, dat ze een bijrol als gevangenis hadden (Pieterburen). Er zijn torens die meerdere keren van ellende ineen zijn gestort en heropgebouwd (Westerdijkshorn) of juist eenzaam zijn blijven staan nadat de bijbehorende kerk werd afgebroken (Toornwerd). Er zijn losstaande torens (Garmerwolde), scheve torens (Bedum), sierlijke torens (Uithuizermeeden) en hoge torens – zó hoog dat na het omhoog dragen van de kerkklok de klokkenluiders zichzelf beloonden met tonnen vol bier (Noorddijk). Er zijn torens waarvan de kerkklok is geroofd tijdens de Tweede Wereldoorlog (zoals Termunterzijl) en kerktorens waarvan de kerkklok als noodklok werd gebruikt tijdens uit de hand gelopen ruzies (Zandeweer). Er zijn kerktorens die zijn verdwenen door de krachten van de natuur (Harssens) of door stomme pech door een verkeerde ligging (Oterdum).
Maar altijd zijn de kerktorens er geweest – als bakens in het landschap, uitkijkend over de dorpen, toevluchtsoorden in tijden van angst en onzekerheid.
De torens heten ons van ver welkom en geven een gevoel van thuiskomen. Ze weten wie we zijn en waar we vandaan komen. Het zijn onze roots, onze geschiedenis en identiteit, die ons verbindt met de Groninger kerktorens. Onze torens van thuis.
– Dit verhaal is geschreven in samenwerking met het tijdschrift Noorderbreedte en verscheen op 20 augustus 2017 op de website van Noorderbreedte.
© Sanne Meijer, 2017