Ik dacht eerst dat ik het verkeerd gelezen had, maar nee – het natuurgebied onder Bad Nieuweschans heet écht Bos op Houwingaham. Niet ‘bij’ of ‘van’ Houwingaham, maar ‘op’. Onder dit bos liggen namelijk de fundamenten van het verdronken dorp Houwingaham. Ik dook in de geschiedenis van dit bijzondere stukje Groningen.
Zo sprak ik met historicus Otto S. Knottnerus over de verdronken dorpen rondom de Dollard en wandelde met boswachter Annet de Jong van Staatsbosbeheer door het Bos op Houwingaham.
Er zal geen steen blijven staan
Een oud volksverhaal vertelt over een Gronings ‘zeewiefke’ – een zeemeermin – dat lang geleden in de Eems rondzwom en het leven van zeelieden zuur maakte. Op een dag lag ze verleidelijk op een zandbank te schitteren in de zon, en richtte haar lokroep op een voorbijvarend schip. Maar ze ving bot. Sterker nog, het zeewiefke werd gevangen genomen. Daar werd zij zo boos om, dat ze aan de kade krijste: “Reiderwolde zal vergaan, er zal geen steen van blijven staan!” De mensen lachten schamper en haalden hun schouders op. Maar niet lang daarna sloeg het noodlot toe. Niet alleen het dorp Reiderwolde, maar het héle Reiderland – met tientallen dorpen – verdronk in de Dollard. Tot op de dag van vandaag kennen we het gebied rondom de Dollard als het ‘verdronken Reiderland’.
Boer Botjes kreeg na zestig jaar antwoord op zijn brief
Vele eeuwen na het gevangennemen van het zeewiefke, was een boer genaamd Jan Fekkes Botjes bezig met drainagewerkzaamheden op zijn land bij Nieuweschans. Hij stuitte op steenklompen van twee bij twee meter, en ook op kloostermoppen en kloosterpannen. Botjes had wel eens gehoord over het mysterieuze Houwingaham, een dorp dat lang geleden verdronken zou zijn in de Dollard. Hij boerde op het land dat inmiddels weer was teruggewonnen op de zee, zo’n beetje waar Houwingaham gelegen moest hebben. Daarom besloot Botjes op 25 april 1933 een brief naar de Rijksuniversiteit Groningen te sturen over zijn vondsten. Antwoord kreeg hij niet, en hij verkocht de kloosterstenen voor een dubbeltje per stuk aan de Menkemaborg, waar er een poortje van werd gemetseld.
Bijna zestig jaar later viel er een brief in de bus bij Botjes – een antwoord van de universiteit. Zijn brief uit 1933 was om onduidelijke redenen in een bureaula gelegd en vergeten, tot deze weer werd opgeduikeld door archeoloog Henny Groenendijk. De stomverbaasde Botjes, dan 86 jaar, ontving een brief met de mededeling dat hij inderdaad de funderingen van de verdronken kerk van Houwingaham had gevonden.
Onder leiding van Henny Groenendijk vond in de jaren negentig archeologisch onderzoek plaats op de plek waar Houwingaham gelegen moest hebben. Daaruit bleek onder meer dat de kerk, een eenvoudige zaalkerk met ronde koorsluiting, omgeven was door een vierkante gracht. Tijdens het onderzoek werden ook de fundamenten van twee dertiende-eeuwse steenhuizen gevonden. Sporen van woonhuizen werden nooit aangetroffen – die waren waarschijnlijk van hout en verdwenen als gevolg van de overstromingen.
De dolle aard van de zee
Want overstromingen, die waren er in overvloed. De Dollard is in de late middeleeuwen ontstaan door een aantal beruchte stormvloeden, waarbij zeewater diep landinwaarts werd gestuwd. Niet voor niets verklaarde het Groninger stadsbestuur de naam ‘Dollard’ in 1544 als de ‘dolle aard van de zee’, ofwel “het gewoel en de heftigheid van de golven en de woedende stormen op die plek”.
Dijken waren er amper, en als er nooddijken werden opgebouwd dan sloeg de zee die zo weer weg. Daarnaast waren er van die onwillige landheren, zoals Tidde Wyneda, die weigerden om dijken op te werpen, en burgeroorlogen die leidden tot de vernieling van sluizen en dijken. Tijdens de Cosmas- en Damianusvloed van 25 september 1509 zouden er niet alleen huizen, maar ook boerderijen, veestapels, kloosters en steenhuizen zijn verdwenen in de woeste golven. En dan waren er nog de mensen die kopje onder gingen. De Dollard bereikte zijn grootste oppervlakte rond het jaar 1520. Tegen die tijd waren er al enkele tientallen dorpen en gehuchten van het Reiderland verdwenen.
Sprookjesverhalen
Zeg nou zelf: klinkt de geschiedenis van het verdronken Reiderland niet als een spannende filmscript? Maar ons beeld is wel wat romantischer als de werkelijkheid. “Sprookjesverhalen,” zegt historisch socioloog Otto S. Knottnerus als ik hem vraag naar de mysterieuze grote vloed van 1277 en het mythische aantal van drieëndertig dorpen dat verdronken zou zijn in de Dollard. Een overdaad aan bronmateriaal is er ook niet, maar volksverhalen zijn er wel. Het is dan ook niet gek dat de werkelijkheid dan ook een beetje aangedikt of geheel verdraaid wordt. “Het is ook wel гидра begrijpelijk. Het idee van een verdronken land leent zich goed voor spannende verhalen, zoals de laatste dorpsbewoner, die op het nippertje zijn huis kan verlaten voor de golven komen,” aldus Knottnerus.
In werkelijkheid waren het niet plotselinge stormvloeden die hele dorpen opslokten, maar was het een geleidelijk proces. “Omstreeks 1412 werden sluizen vernield begon de zee binnen te stromen. Inwoners van het Reiderland zagen het water steeds dichterbij komen en hun eigen veengebied steeds verder zakken. Hun landerijen kwamen ook in het voorjaar onder water te staan. Mensen trokken weg, de dorpen raakten langzaamaan ontvolkt. De dorpen werden rustig ontruimd,” vertelt Knottnerus. Deze inwoners bouwden hun dorp landinwaarts weer op. “Daardoor zijn er veel dorpen verschoven, zoals Beerta en Bellingwolde. De kerk was vaak te duur om te verplaatsen. Daarom zijn er veel kerken verdronken.”
Het is moeilijk om een aantal verdronken dorpen te noemen. “Tegen de vijfentwintig,” denkt Knottnerus. “En dat waren dan echt de kerkdorpen. Kerkdorpen hadden een redelijke omvang, want er moest genoeg geld onder de bewoners opgehaald kunnen worden om de pastoor te betalen en de kerk te kunnen onderhouden. Het grootste dorp was waarschijnlijk Reiderwolde, daar stonden dertig tot vijftig huishoudens. Daarnaast waren er ook nog iets van tien gehuchten.”
Vissen op het kerkhof
Houwingaham, ooit een dorpje in het verdronken Reiderland, wordt voor het eerst genoemd in een document uit 1325. Eén van de drie leidende rechters uit het Reiderland woonde destijds in Houwingaham. Wonder boven wonder wist het dorp de stormvloeden goed te doorstaan. “Houwingaham lag op een rivieroever,” legt Otto S. Knottnerus uit. “Het dorp is als één van de laatste dorpen van het Reiderland verlaten, en de kerk – gewijd aan Sint Jacob – is nog relatief lang in gebruik geweest.” In 1475 was het één van de weinige dorpen van het Reiderland dat nog redelijk intact was.
Vijfentwintig jaar later klotste het water al tegen de spreekwoordelijke drempel; Houwingaham lag inmiddels aan zee. Als een wonder wist de St. Jacobskerk de Cosmas- en Damianusvloed van 1509 te doorstaan. Toch viel gedurende de zestiende eeuw ook het doek voor Houwingaham. Of nou ja, voor het óórspronkelijke Houwingaham. Knottnerus: “De nederzetting werd verlaten en de bewoners trokken naar de hogere gronden, iets ten zuiden van het verdronken land. Ze bouwden een nieuw leven op in Hamdijk en Den Ham, tussen Bellingwolde en Nieuweschans. Hier waren ze beter beschermd tegen het water. Die buurtschappen – voorzettingen van het verdronken Houwingaham – bestaan nog steeds.”
We weten dat het oorspronkelijke dorp Houwingaham in 1632 in ieder geval niet meer zichtbaar was. De Dollard had het dorpje inmiddels opgeslokt en vissers zetten hun netten op het voormalige kerkhof op. Daarbij stuitten ze regelmatig op schedels en botten van ter ziele gegane Houwingahamsters (oké, ik weet niet of dit een juiste benaming is voor inwoners van Houwingaham, maar het zou wel leuk zijn). Dat het water zich in de zeventiende eeuw een weg had gebaand naar Houwingaham is zeker; op een kaart uit die tijd wordt Houwingaham al afgebeeld als een zandbank in de Dollard.
Nieuwe natuur op Houwingaham
Vanuit hun nieuwe onderkomen begonnen de bewoners van het gebied langzaamaan met het terugwinnen van land op die dolle zee. Eerst op kleine schaal, maar daarna steeds groter. De zware klei bleek al snel bijzonder vruchtbaar en maakte het voormalige Reiderland tot een bloeiend landbouwgebied. Diep onder die klei, diep onder de oneindige gouden velden van de Graanrepubliek die je vandaag de dag ziet, liggen de verdronken Dollarddorpen.
“Daar lag de kerk.” Boswachter Annet de Jong van Staatsbosbeheer gebaart naar een stuk grasland. “En daar, bij dat moerassige gebied, daar lagen lang geleden twee steenhuizen.” Het is een heiige vrijdagochtend in juni – het belooft een warme dag te worden – wanneer De Jong, haar hond Banjer en ik door het Bos op Houwingaham struinen. Ik tuur naar de plek die de boswachter aanwijst. “Eind jaren negentig werd besloten om hier een bos aan te leggen,” vertelt ze. “Maar eerst werd er archeologisch onderzoek verricht. Daarbij werden de fundamenten gevonden van een kerk en van een tweetal steenhuizen. De groeiringen in het hout verklapten dat de gebouwen uit de dertiende eeuw stammen. De fundamenten van de kerk en de steenhuizen werden na afloop van het onderzoek weer toegedekt.”
Het Bos op Houwingaham is een stukje ‘nieuwe natuur’ en wordt grofweg begrenst door de Westerwoldse Aa, de Nederlands-Duitse grens, het B.L. Tijdenskanaal en de A7. Het bos werd onder meer aangelegd om de bergingscapaciteit van de Westerwoldse Aa te vergroten, maar ook voor recreatiedoeleinden. De prachtige fiets- en wandelpaden getuigen daarvan. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, is er niet alleen maar bos, maar ook een plas-drasgebied. “Een grote diversiteit aan biotopen zorgt voor veel verschillende dieren en planten,” legt De Jong mij uit. “We kiezen ook voor een gelaagdheid in de natuur. Kijk maar: eerst zie je gras, dan een iets hogere kruidlaag, vervolgens struiken en dan het loofbos.”
Boswachter en Banjer wijzen de weg. Het ene moment wandelen we langs hoge bomen, het volgende over een dijkje langs het water. We springen van de ene steen op de andere in een plas, steken een ophaalbrug over en begeven ons over een smal graspaadje. Ondertussen ziet De Jong allerlei dieren: van kleine vogeltjes tot grote kiekendieven en van rupsjes tot verschillende soorten hommels. We praten over de betekenis van ‘natuur’, het belang van verhalen voor natuurbeleving en over landschapsarchitectuur. “Zie je die zichtlijnen? Lang en recht, dat past bij het Oldambt.”
Nadat Annet de Jong en ik afscheid hebben genomen, fiets ik nog een rondje door het natuurgebied. De zon breekt door en ik strijk nog even neer op een bankje met een fantastisch uitzicht over de Westerwoldse Aa. Twee zwanen bewegen zich gracieus door het water. In de verte hoor ik het geroep van vogels en dichterbij het ruisen van het riet. Hier zit ik dan. Op de plek waar ooit een dorp lag – waar er brood gebakken werd, waar mensen op het land werkten en naar de kerk gingen. En na het dorp was er zee, en toen verschenen er polders vol gewassen, en nu ligt er een prachtig bos. Alles verandert, altijd.
– Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met Staatsbosbeheer Groningen. Met dank aan Annet de Jong en Otto S. Knottnerus.
© Sanne Meijer, 2020