‘Widde juffers’ komen vaak voor in Groninger volksverhalen en verhalende folklore. In andere delen van Nederland staan deze mythische dames beter bekend als ‘widde wieven’.
”Dou ik ’n joar of vieftien was, woonde ik veur lutjemaaid op ’n ploats ien Tweihoezen. Doar mòs ik ’s mörns ien duustern altied schoapmelken. Ze harren mie verteld dat doar altied twei widde juffers deur ’t laand laipen van Tweihoezer Weg noar Dekkersweg. Op ’n mörn zag ik ze ook. Ik wer toch zó kel en veurdat ik ter op verdòcht was, zat ik op kop ien sloot. Ik bin der weer oetkomen, mor ’t schoapetouw heb ik ter bie verspeuld. Dou ’t licht wer, ben ik ter weer hèngoan, mor dou was ter niks te zain.”
– Verteld in Spijk, rond 1900. Opgeschreven door E.J. Huizenga-Onnekes, bewerkt door J.A. Fijn van Draat. Heksen- en duivelsverhalen in Groningerland, 1992, blz. 198.
Dit is een voorbeeld van één van de vele verhalen over witte juffers die in het Groningerland werden verteld. Er doen de gekste verhalen in de ronde. Witte juffers worden ook wel witte wieven, witte wijven of witte vrouwen genoemd. Het is een mythisch wezen, dat veelvuldig wordt aangetroffen in het volksgeloof. In heel westelijk Europa zijn er vormen van de witte vrouwen te vinden. Niet alleen in de Germaanse gebieden, maar ook in Romaanse en Keltische culturen. Natuurlijk verschillen per regio haar karaktereigenschappen en de verhalen die aan haar verbonden zijn, maar een overeenkomst is er zeker.
Witte vrouwen
Het is moeilijk informatie te vinden over het ontstaan van het volksgeloof omtrent witte vrouwen. In Nederland vindt het zijn oorsprong hoogstwaarschijnlijk in de Germaanse tijd. Witte vrouwen konden de toekomt voorspellen, en genoten daarom een hoge status. Het ‘witte’ is oud-Germaans voor ‘wijze’: het waren dus wijze vrouwen. Uit die wijze vrouwen werden priesteressen gekozen en na het overlijden van deze priesteressen bleef men hen eren bij hun graven. Er werd gelooft dat de priesteressen opstonden uit hun graf en daar ronddoolden, als een soort spoken in witte jurken. Dit waren hun doodskleden (in het Gronings: henneklaid).
Maar nogmaals, de verhalen verschillen enorm en zijn slechts speculaties. Niets is zeker want er is helaas erg weinig informatie overgeleverd. Dit komt vooral door de komst van het christendom. Gedurende de kerstening werd de bevolking bang gemaakt voor alles wat pre-christelijk en dus heidens was: duivels, spoken, en noem maar op. Met heidense rituelen werd veelal afgerekend. De geschiedenis van witte vrouwen werd verdraaid en de eens zo aanbeden priesteressen werden nu afgezet als kwaadaardige heksen. In de verhalen die we nu kennen zijn ze dan ook boze figuren die de gewone sterveling verleiden en laten verdwijnen.
Nederland
In Nederland komende witte vrouwen vooral voor in de oostelijke, nedersaksische provincies (Gelderland, Overijssel en Drenthe). Daar worden ze witte wieven genoemd. Ook in Groningen bestaan er tal van plaatsen waar ze gespot zijn, maar daar heten ze witte juffers. De verhalen zijn vaak jarenlang mond op mond doorgeven, totdat ze werden opgeschreven door o.a. M. Teenstra, E.J. Huizenga-Onnekes en K. ter Laan. Zoals gezegd, de aard van de witte vrouwen verschilt per regio. Alleen al tussen de Oost-Nederlandse en Groningse witte vrouwen is een grote verscheidenheid aan karakteristieken te ontdekken. In het oosten van het land en Drenthe wonen zij vooral in hunebedden, moerassen en grafheuvels. Daar ligt ook hun goud verstopt. In Groningen wordt vermeld dat zij zich vooral ophouden bij wierden, kruiswegen, bruggen en kerkhoven.
Witte juffers in Groningen
Want mij vooral opviel is dat de Groningse witte juffers vaak als ‘niet kwaad’ worden bestempeld, wat in tegenstelling is tot vrijwel alle andere verhalen betreffende witte vrouwen. In Groningen doen ze je niets, maar komen ook niet in de buurt. J. Tilbusscher spreekt aan het begin van de twintigste eeuw een oud Hogelandster vrouwtje en zij vertelt hem dat de witte juffers lang geen lelijke dames zijn. En ze zijn ook gek op kerels. In andere verhalen lees ik meer over wat de juffers nou precies doen. Ze komen rond middernacht tevoorschijn, en dan dansen en springen ze wild in het rond. De wat rustigere of oudere juffers wandelen vaak in groepjes dezelfde route.
In Woltersum liep er eentje met een mandje appels, samen een ridder zonder hoofd. Andere witte juffers bewaakten een schat in een heuveltje aan de noordoostkant van het Marumer bos. In Garmerwolde stonden ze in het maanlicht ‘bombuizies’ te bakken, met de pan in de hand. Bij Rottum is het helemaal gezellig want daar zaten de juffers samen aan een tafeltje in het gras thee te drinken.
Toch is het niet allemaal picknicken en dansen: er gaan ook verhalen van witte juffers met bebloede zakdoeken en bevlekte gewaden, die ‘het hoar roeg op de kop hebben’. In Zuurdijk spant er eentje de kroon: zij draagt een bebloede zweep in haar rechterhand, en een brandende toorts in de andere. Het zijn slinkse dames. Met dartele pasjes verleiden ze nog wel eens een man (want ja, die trappen daar natuurlijk wel in) en die verdwijnen dan in het niets.
Witte juffers waren veelvoorkomende mythische figuren en werden regelmatig genoemd in spookverhalen. Bijna elk Gronings dorp had wel een vaste witte juffer waarvan men wist dat die er ’s nachts rondspookte. Men was met die verhalen opgegroeid en hechtte er daarom niet veel waarde meer aan. In 1828 vraagt de Commissie voor Onderwijs de hoofdonderwijzer van Zuurdijk of hij enkele in dat dorp heersende bijgelovigheden kan noemen. De onderwijzer antwoord dat er in Zuurdijk geen sporen zijn van spook- of heksengeloof, maar voegt er achteloos aan toe dat er op een heuvel ten noorden van het dorp wel elke nacht twee juffers staan te dansen. Nou, ik zou het wel vreemd vinden als ik in het donker twee in het wit gehulde dames helemaal uit hun plaat zie gaan op een heuvel in the middle of nowhere…
De pratende Juffer
Slechts éénmaal is het gebeurd dat iemand een witte juffer heeft horen spreken, hier in Groningen. Het was een zwoele zomernacht en een man was aan het werk bij het appelhof van een grote boerderij in Westerbroek. Overdag was het namelijk te heet om te werken. Plots zag hij een stoet witte juffers langszweven. Het had een bijzonder sereen, haast magisch schouwspel kunnen zijn, ware het niet dat er één witte juffer op een nogal knullige manier achter de groep aanhobbelde. Ze bleef maar over haar eigen jurk struikelen, een gênant gezicht dat danig afbreuk deed aan het betoverende moment. De man voelde geen angst en liep op de miserabel-uitziende juffer af. Toen hoorde hij haar duidelijk spreken. De man schrok want hij wist dat het heel uniek was om een witte juffer te horen praten. Ze sprak slechts één zin. Ze greep woest naar de onderkant van haar jurk en krijste: ‘‘Mien henneklaid is mie te laank!’’ Ja, deze juffer sprak in het Gronings. De man stond versteld en wist niets te zeggen. De volgende nacht was het weer raak. De juffer kwam weer als laatste en luid tierend langs gestruikeld. De man pakte een grote schaar en knipte uit medelijden een stuk van haar jurk af. Ze wierp hem een stralende glimlach toe en zwierde toen met haar mede-juffers uit het zicht. De man werd er de rest van zijn leven voor beloond met geluk, rijkdom en vrede.
Folkloristen
Vandaag de dag worden de witte juffers niet veel meer gespot. De verhalen verdwijnen langzaamaan uit de dorpsmond, en als het niet voor het uitstekende werk van enkele folkloristen was geweest, dan waren we ze nu kwijt. Maar de verhalen zijn verzameld in enkele boeken en gewoon door te bladeren als je iets te lachen wilt hebben, of als je wilt weten of jouw dorp ook een witte juffer had die de boel op stelten zette. En als je de dames echt zelf wil zien, dan moet je een keer in de nacht of in de vroege ochtend richting een wierde of kerkhof lopen als het mistig is. Als de mist laag over de grond hangt, dan kun je ze in de verte zien. De mistflarden lijken te dansen. Ik ben gewend dat deze mysterieuze mistbanken ‘witte wieven’ heten; maar vanaf nu zal ik ze ‘witte juffers’ noemen. Ken je ze ook?
Bronnen
Boekholt, P. Th.F. M., en J. Kooi (red). Spiegel van Groningen: over de schoolmeesterrapporten van 1828. Assen: Van Gorcum & Comp, 1996.
Huizenga-Onnekes, E.J. (J.A. Fijn van Draat). Heksen- en duivelsverhalen in het Groningerland. Winschoten: J.D. van der Veen N.V., 1992.
Laan, K., ter. Groninger volksleven: verhalende folklore. Groningen: P. Noordhoff N.V., 1959.
Schreiber, F. Groninger Almanak. Ede: Verba, 2008.
© Sanne Meijer, 2019
Dit is een bewerking van een verhaal uit 2015