Ieder jaar schrijf ik, ter ere van Keti Koti, een verhaal over het Groninger slavernijverleden. Op 1 juli wordt namelijk de afschaffing van de slavernij gevierd. Dit jaar vertel ik het bijzondere verhaal van Ary de Graaff, die werd geboren als zoon van een tot slaaf gemaakte vrouw in West-Afrika en stierf als borgheer van de Onstaborgh in het dorpje Wetsinge.
Ook de Groninger geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met het slavernijverleden. Het indrukwekkende boek Sporen van het slavernijverleden in Groningen van Margriet Fokken en Barbara Henkes vertelt over deze ongemakkelijke geschiedenis – een geschiedenis waar we over het algemeen niet veel over weten.
Groninger slavernijverleden
De sporen van het slavernijverleden in Groningen zijn soms niet direct zichtbaar, maar ze zijn er wel. Zo zijn veel stadspaleizen en borgen bekostigd met geld dat verdiend werd in de slavenhandel. Rijke Groningers investeerden in plantages of hadden aandelen in de West-Indische Compagnie (WIC). Niet voor niets had Groningen een eigen Kamer van de WIC aan de Noorderhaven. Van daaruit voeren schepen richting Afrika en vervolgens naar de andere kant van de Atlantische oceaan. Veel van die Groninger investeerders hebben zelf nooit een stap op Afrikaanse of Surinaamse bodem gezet, maar ze profiteerden wel van de koloniën en van de slavernij. Dat niet alleen – hun financiële deelname hield het systeem van onderdrukking juist in stand.
Meer zichtbare sporen van het slavernijverleden zijn bijvoorbeeld schilderijen waar rijke Groningers zich op lieten afbeelden met een zwarte bediende. Er is inderdaad een aantal documenten bekend waaruit blijkt dat sommige Groningers tot slaaf gemaakte bedienden ‘meenamen’ uit de koloniën. Zo reisde de in Curaçao geboren bediende Louis Alons met Cornelis Star Lichtevoorde en zijn vrouw Maria Kock naar Borg Welgelegen in Sappemeer. En vorig jaar schreef ik over Diderick Sonoy die op één van zijn reizen een ‘moor’ meenam naar Pieterburen.
Weer een heel ander verhaal is dat van Ary de Graaff, voor zover ik weet de enige zwarte borgheer die Groningen ooit gekend heeft.
Van West-Afrika naar Groningen
Ary de Graaff werd rond 1730 geboren in Elmina aan de Goudkust – het huidige Ghana. Zijn vader, de Nederlandse Martinus de Graaff, was daar equipagemeester. Dat betekende dat hij verantwoordelijk was voor het laden en lossen van de schepen in de haven, en voor het beheer van de goederen en de gebouwen van de West-Indische Compagnie in Elmina. In 1730 deed Martinus iets opvallends: hij kocht de tot slaaf gemaakte Abenaba vrij. Niet zonder reden, want Abenaba droeg zijn kind. Als Martinus niet voor een vrijbrief had gezorgd, zou de kleine Ary automatisch ook tot slaaf gemaakt worden.
Toen Ary drie jaar was, verdronk vader Martinus voor de kust van Elmina. Ary werd toen waarschijnlijk bij zijn moeder weggehaald. In ieder geval werd hij geadopteerd door kapitein Jurriaan Lindenbergh, een vriend en handelspartner van zijn overleden vader. Jurriaan was een fanatieke slavenhandelaar. Soms ook illegaal, waardoor hij ontslagen werd bij de WIC en met Ary naar Groningen moest verhuizen. Daar woonden ze aan de Nieuwe Boteringestraat. Jurriaan bereidde zijn adoptiezoon voor op een leven in West-Afrika. En inderdaad, op zijn zeventiende vertrok Ary weer naar Elmina, waar hij net als zijn vader equipagemeester werd.
In de voetsporen van zijn vader
Ary de Graff maakte carrière als werknemer van de WIC, maar handelde daarnaast ook zelf in tot slaaf gemaakten. In 1760 werd de tot slaaf gemaakte Efiba een vrijbrief verleend – zij was de moeder van Ary’s zoon en dochter. In die zin bewandelde hij precies hetzelfde levenspad als zijn vader Martinus. In 1762 wilde Ary terug naar Nederland. Samen met zijn kinderen voer hij eerst naar Suriname, waar hij drieëntwintig tot slaaf gemaakte mensen verhandelde. Ook kocht hij lucratieve aandelen in Surinaamse plantages. Het is met onze hedendaagse bril maar moeilijk te begrijpen dat je, als kind van een tot slaaf gemaakte vrouw, voor een leven als slavenhandelaar en plantage-eigenaar kiest. Maar Ary deed het.
Dan gaat de reis verder naar Amsterdam. Ary wilde terug naar Groningen, waar hij een deel van zijn jeugd had doorgebracht bij kapitein Lindenbergh. Hij was een welgesteld man, en zocht een huis dat grandeur uitstraalde. Uiteindelijk viel zijn ook op de Onstaborgh, een inmiddels verdwenen borg bij Wetsinge. Aan het huis zat een aantal ‘rechten’ verbonden, zoals het recht om in het dorp een predikant en een schoolmeester te noemen. Met het kopen van het huis, kocht Ary dus ook macht. Het maakte hem (de eerste? of enige?) zwarte borgheer.
Rentenieren in Wetsinge
In 1765 trouwde de inmiddels vijfendertigjarige Ary de Graaff met de pas zestienjarige (!) Gesina Barlinckhoff. Ze kregen vier kinderen. Gesina stierf in haar laatste kraambed – ze was pas 23 jaar. Daarna is er niet veel meer over Ary te vinden, waarschijnlijk sleet hij zijn jaren rustig rentenierend in het prachtige Wetsinge. Toch liet hij zijn oude leven niet helemaal los. In 1775 was Ary -vanuit de Onstaborgh- op zoek naar ‘goed koffieland’ in Suriname. Een investeringsproject waarschijnlijk. Of dat gelukt is, weten we niet. Martinus, zoon van Ary en de vrijgekochte Efiba, vertrok dat jaar wel naar Suriname.
De ‘Weledelgestrenge Heer’ Ary de Graaff overleed in 1788. Hij is waarschijnlijk in de inmiddels verdwenen kerk van Wetsinge begraven.
Bronnen
- Companjen, H. “Arij de Graaff – Heer van Onstaborg, Sauwerd en Wetsinge” in Diepgang 4, nr. 12 (november 2016).
- Doortmont, M.R. en N. Everts. “Arij de Graaf (ca. 1729-1788): weeskind, W.I.C.-dienaar en Gronings borgheer, zijn voor en nageslacht” in De Nederlandsche Leeuw 114 (1997).
- Fokken, M. en B. Henkes. Sporen van het slavernijverleden in Groningen: Gids voor Stad en Ommeland. Groningen: Uitgeverij Passage, 2016.
- Formsma, W.J.F., R.A.L. Luitjens-Dijkveld Stol, A. Pathuis. De Ommelander Borgen & Steenhuizen. Assen: Van Gorcum, 1973.