Op een mistige ochtend zit ik in de bus naar Bethlehem. Dat kan gewoon, vanuit de stad Groningen. Terwijl de bijna lege bus over het platteland scheurt, kijk ik naar buiten. De wereld is klein en wit. Het is bijna kerst en een bezoekje aan Bethlehem leek me daarom wel toepasselijk. Ik hoef gelukkig niet ver te reizen, want Bethlehem ligt in het noorden van Groningen – bij Rottum, om precies te zijn. Een wierde met twee boerderijen, aan een doodlopend weggetje, omringd door de oorverdovende stilte en ontzagwekkende weidsheid van het Hoogeland.
We beginnen dit kerstverhaal met een wonder. Daarvoor gaan we terug naar de achtste eeuw. Op een oude wierde iets ten noorden van Rottum, ontmoette de bisschop en rooms-katholieke missionaris Liudger de blinde dichter Bernlef. De dichter hield stevig vast aan zijn heidense goden. Hij was nog niet geheel overtuigd van die ene God waar Liudger het steeds over had. Dapper zei Bernlef daarom tegen Liudger: ‘Als uw god zo machtig is, toon mij dan een teken’. Daarop legde Liudger zijn hand op Bernlef’s oogleden. Toen Bernlef zijn ogen weer opende, kon hij zien.
De wierde waarop dit wonder plaatsvond, werd ‘Helwerd’ genoemd: de heilige wierde.
De wonderlijke gebeurtenissen op de wierde van Helwerd hadden flink indruk gemaakt op de Friezen, zoals Groningers destijds genoemd werden. Het christendom kreeg een stevige voet aan de grond. Ook de Rottummers bekeerden zich. Op de plek waar ooit een heidense tempel stond, verrees aan het einde van de twaalfde eeuw het Benedictijnse klooster Juliana. Het klooster oefende een grote invloed uit over de omgeving en bezat enorme lappen grond. Op een wierde westelijk van Rottum werd daarom een uithof gebouwd. Dit was een grote boerderij (een ‘voorwerk’) van waaruit de uitgestrekte landerijen van het klooster werden bewerkt en beheerd.
Op een koude winterdag, lang geleden, arriveerden er veertig vrouwen bij de wierde met de uithof. Daar stonden ze, hun adem als dampende wolkjes en hun grijze sluiers zachtjes dansend op de wind. Wat dachten ze, toen ze hun nieuwe tehuis voor het eerst zagen? Waren ze onder de indruk van die eenzame plek, van de weidsheid, van de luid gakkende meeuwen aan de lucht?
Het is niet precies bekend wanneer de wierde met de uithof veranderde in een nonnenklooster. De meest bronnen hebben het over de late vijftiende eeuw, maar zeker is dat allerminst. Niet alleen het ‘wanneer’ is onbekend, de verhalen lopen ook uiteen wat betreft het ‘waarom’. Het nonnenconvent werd gesticht vanuit het klooster te Rottum. Was het simpelweg omdat de monniken van klooster Juliana ook aan vrouwen de mogelijkheid wilden geven een godsdienstig leven te leiden? Of was het een gedwongen maatregel om misstanden te voorkomen?
Volgens hardnekkige overleveringen hadden de veertig nonnen eerst met de monniken samengeleefd in het klooster van Rottum. Dat was niet geheel ongewoon voor de Benedictijnse orde – zolang men de gelofte van kuisheid maar hoog in het vaandel hield. Maar, zo gaat het verhaal, die gelofte werd in het stille en afgelegen Rottum nogal eens vergeten. Ene Meynold was zelfs het product van een slippertje tussen monnik en non. Hij werd geboren in het klooster en bleef daar zijn hele leven en schopte het uiteindelijk zelfs tot abt. En hij was niet de enige. Maar ergens in die nevelige jaren van geheime affaires liep de onzedelijkheid uit de hand. Er moest iets gedaan worden, vonden de hoge heren. De vrouwen moesten vertrekken – en vonden een nieuw thuis op de uithof. Een kilometer verderop.
Naast de kloosterboerderij werden er een houten kapelletje en een schooltje op de wierde gebouwd. Het klooster werd gewijd aan St. Anna, en de wierde werd Bethlehem genoemd. De nonnen, onder leiding van een eerwaarde moeder, verbouwden voedsel voor henzelf en voor het mannenklooster. Ze verzorgden de koeien en werkten op het land. Ze weefden en sponnen. Ze zongen en baden.
Een makkelijk leven kan het niet geweest zijn. Ik sta op de wierde van Bethlehem en kijk naar Rottum, aan de andere kant van de weilanden. Turend naar de mistige wierde ontwaar ik een wit huis en een kerktoren. Ik stel me voor hoe hier eens een jonge zuster zou hebben gestaan, gekleed in een wollen habijt, de bevroren grond knarsend onder haar voeten. Na een sobere kerstmaaltijd had ze gezongen en gebeden in de kapel en haalde nu nog even een frisse neus. Aan de overkant van grasland kon ze Rottum zien liggen. De lichtjes, de rokende schoorstenen, het zachte gedreun van kerkklokken. Keek ze op Kerstavond verlangend naar de overkant? Voelde ze zich eenzaam en verdrietig, denkend aan het leven dat ze had achtergelaten? Of was ze gelukkig op Bethlehem?
Ik kan me het haast niet voorstellen, want geluk was ver te zoeken aan het begin van de zestiende eeuw. Bendes trokken al rovend door het Groningerland. Op Bethlehem werden de koeien gestolen, het nonnenconvent geplunderd en de uithof in brand gestoken. Verkrachtingen waren aan de orde van de dag.
Door een wervelwind aan uittredingen slonk het aantal nonnen aanzienlijk. Waren zij hun geloof verloren door alle gruwelijkheden die zij hadden meegemaakt? Had die afgelegen plek, en het afgezonderde leven, haar slachtoffers geëist? Of was het dat onbedwingbare gevoel, die kracht van de natuur, die haast van God gegeven emotie: liefde?
De meeste zusters traden uit omdat ze een jongeman, vaak een soldaat, waren tegengekomen. In het holst van de nacht renden ze samen weg, hand-in-hand over de onherbergzame graslanden. Aan het einde van de zestiende eeuw waren er nog maar acht zusters overgebleven. Omwille van veiligheidsredenen en financiële overwegingen verhuisden de zusters weer naar het klooster Juliana te Rottum. Bethlehem bleef alleen achter. Al snel vervielen de uithof en het kapelletje tot ruïnes.
Maar ook het kloosterleven in Rottum was geen lang leven meer beschoren. Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog koos de toenmalige abt Jodocus Oxius (Joost Zuur) als enige in de Ommelanden de kant van de protestanten en de Oranjes. Hij trouwde met juffer van Langen, een begijn uit Rottum. De Spanjaarden waren kwaad over dit gebrek aan loyaliteit en staken een deel van het klooster in de brand. De monniken vluchtten vervolgens naar de stad Groningen. Uiteindelijk kon ook klooster Juliana de tand des tijds niet doorstaan.
Het klooster van Rottum en het nonnenconvent op Bethlehem zijn allang verdwenen – maar gelukkig is de naam ‘Bethlehem’ tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven. Op de wierde staat geen uithof of kapel meer, en er staat ook geen klein stalletje met kribbe, os en ezel. Er staat wel een schitterende Groningse herenboerderij met honderd melkkoeien in de stal. Ik word er hartelijk ontvangen door bewoners Arie Jan de Jong en Nicole Boschman. Hun boerderij draagt ook nog steeds de naam Bethlehem. We drinken een kopje koffie in de keuken, bij een knisperende kachel.
Arie Jan weet veel van de geschiedenis van de wierde van Bethlehem. “Na de verwoestingen van 1587 viel Bethlehem toe aan de provincie. Die stichtte twee boerenplaatsen op de wierde. Onze huidige boerderij stamt uit 1880, en één van de twee schuren zelfs uit 1801.” Van de kloosterboerderij waar de nonnen ooit woonden is niet veel meer te vinden. Als je goed zoekt, vind je soms nog kloostermoppen. In de stal staan nog wel wat balken die uit de tijd van het klooster komen. De meest zichtbare overblijfselen uit die tijd zijn de wierde zelf, en de omringende gracht.
Arie Jan en Nicole zijn zich bijzonder bewust van de historische waarde van Bethlehem. “We zijn trots dat we hier mogen wonen. We maken af en toe toch heel bijzondere dingen mee. Zo speelt Bethlehem een rol in de roman Begeerte heeft ons aangeraakt van Bert Natter. Daar is later een theaterstuk van gemaakt, dat we in Amsterdam hebben gezien.” En twee jaar terug vond er in Groningen een internationaal symposium plaats over de ster van Bethlehem. “Toen kregen we een theoloog en een astronoom op bezoek, die foto’s wilden maken op de wierde,” lacht Nicole. Arie Jan vertelt dat hij een keer is geïnterviewd door het Britse dagblad the Independent, dat ooit een item maakte over alle 23 Bethlehem’s ter wereld.
En hoe zit het met Bethlehem in de kersttijd? “Een aantal jaren terug maakte RTV Noord opnames in de stal. Het was begin december en er lag sneeuw. Op de grote kastanjebomen lag een verse laag rijp. Het zag er feeëriek uit,” herinnert Nicole zich. Traditiegetrouw komt een aantal dorpelingen op de Tweede Kerstdag vanuit Rottum naar Bethlehem gewandeld. Nicole versiert het weggetje dan met waxinelichtjes die ze in lege glazen potjes doet. In de stal liggen strobalen waarop men gezellig kan gaan zitten en er brandt een vuur. “We drinken glühwein en chocomelk in de stal. Daarna krijgt iedereen een fakkel en wandelt in optocht terug naar Rottum, om daar naar de kerk te gaan. We doen dit nu een jaar of tien. De eerste keer waren er ongeveer acht mensen, nu rond de veertig.” Dat is best veel, op een dorp met honderd inwoners. “Glühwein drinken in de stal stelt misschien niet heel veel voor,” zegt Nicole, “maar mensen vinden het toch erg leuk om met kerst in Bethlehem geweest te zijn.” Voor het hele interview met de huidige bewoners van Bethlehem, klik hier.
Terug bij de bushalte kijk ik nog éénmaal om richting Bethlehem. De oude wierde is weer verdwenen in mistbanken en stilte, zoals het al eeuwenlang doet. De zon probeert door te breken. Ik glimlach. De ochtend is bijna voorbij, maar er staat nog één felle ster aan de hemel. Pal boven Bethlehem.
Stille nacht, Hillege nacht,
Doavids zeun, laank verwacht.
Kwam ien Bethlem ien vijstaal terecht,
Wer op strobéer ien krubke legd.
Hai, Gods haailege Zeun,
Hai, Gods haailege Zeun.
Hulploos Kiend, haaileg Kiend,
Bie wel elk, ’t leeevm viendt.
In joen laifde wer Ie veur ons arm,
Om veur zunde van wereld te staarvm.
Heer ik dank Joe deurveur,
Heer ik dank Joe deurveur.
Stille nacht, Hillege nacht,
Vrede komt, deur Zien macht.
Veur een wereld verloorn ien schuld,
Gods belofte wordt eerlieks vervuld,
Amen God aale eer!
Amen God aale eer!
Bronnen
Boer, G., de. Geschiedenis van de Gemeente Kantens. Bedum: Profiel, 1997.
Rijkens, J.G. “Verhandeling en plaatsbeschrijving van Stitswerd, Suidwenda, Rottum en Bethlehem.” Almanak tot Bevordering van Kennis en Goeden Smaak, vol. 10 (1837): 35-40.
Struijs, A. “Jezus werd geboren bij boer Elema op de koestal.” Leidse Courant (22 december 1990): 31-34.
Zuidhof, D.E. Geschiedenis van het oude dorp Rottum, en andere bijzonderheden. Uithuizen, 1857.
Met speciale dank aan Arie Jan de Jong en Nicole Boschman voor hun gastvrijheid, en ook aan Fré Schreiber en Kees Reinders voor hun hulp in mijn zoektocht naar bronmateriaal.