Als ik toch één keer terug zou mogen reizen in de tijd, dan stelde ik de tijdmachine in op het jaar 1900 in Pieterburen. Dan zou ik een kijkje nemen in de dan al vervallen borg Dijksterhuis. Zeerovers, watergeuzen en gruwelijke moorden… De turbulente geschiedenis van deze (in 1903 afgebroken) borg in Pieterburen leest haast als een spannend kinderboek!
Ooit hing er een groot houten bord op de toegangspoort van borg Dijksterhuis in Pieterburen. Het bord was aangebracht door borgbewoner Goosen Geurt van Alberda in 1791. In het Latijn stond te lezen:
‘moge dit huis blijven bestaan zo lang als een mier doet over het leegdrinken van de zee
en een schildpad om de aarde rond te kruipen’
Helaas werd amper 112 jaar later de borg afgebroken. Het Dijksterhuis was de laatste in de reeks borgen die in de eeuwen daarvoor -in grote getale- zijn verdwenen.
Buitendijks Dijksterhuis
De geschiedenis van het Dijksterhuis gaat terug naar de veertiende eeuw. Omdat het Dijksterhuis pas in 1903 met de grond gelijk gemaakt werd, zijn er best veel foto’s bewaard gebleven van de borg. Daarop kun je duidelijk zien dat de borg ooit een steenhuis was. Een steenhuis is een soort verdedigingstoren: een hoog bouwwerken van baksteen, met dikke muren en meerdere verdiepingen.
Het huis was oorspronkelijk gebouwd op een zandplaat in het wad. Van de eerste bewoners wordt aangenomen dat zij hun kost verdienden met de zeeroof. In het roversnest Dijksterhuis werden de geroofde goederen opgeslagen. De bewoners van het Dijksterhuis kunnen tot de zogenaamde ‘Likedelers’ worden gerekend: een vijftiende-eeuwse groep piraten die de Noord- en Oostzee onveilig maakten. Hun naam verwees naar de manier waarop zij hun buit verdeelden: gelijk onder alle leden. Een borgbewoonster uit die tijd, met de schitterende naam Oede Ponta den Dijk, kwam aan het einde van haar leven iets tot inkeer. Ze had lustig geroofd, maar verklaarde bij haar dood dat ze toch ‘angst voor harer ziel’ had…
Toen er een nieuwe dijk werd aangelegd kwam de borg binnendijks te liggen. Vanwege de oorspronkelijke zandplaat lag het huis hoger dan zijn omgeving en kon daardoor de stormvloeden van 1570 en 1717 ongehavend doorstaan. Het huis is in die tijd nooit verkocht geweest, maar altijd doorgegeven aan erfgenamen.
Watergeuzen en rouwborden
Het Dijksterhuis mag dan inmiddels verdwenen zijn, maar zijn bewoners hebben duidelijk hun sporen achtergelaten in Pieterburen – en dan vooral in de vijftiende-eeuwse Petruskerk. De familie Alberda liet er bijvoorbeeld een eigen herenbank plaatsen en een grafkelder aanleggen. Daarnaast hebben de Alberda’s aan het begin van de negentiende eeuw een nieuwe toren aan de kerk vast gebouwd (die tevens dienstdeed als dorpsgevangenis). Bovendien hangen in de kerk een aantal opvallende rouwborden.
De oudste rouwborden zijn van Diderick van Sonoy en Maria van Malsen, de ouders van borgbewoonster Emmerentiana Sonoy. Het echtpaar Sonoy vestigde zich in 1594 bij hun dochter en schoonzoon in Pieterburen. Diderick Sonoy was een bekend en gerespecteerd figuur, en niet alleen in Pieterburen en omstreken. Hij was gouverneur van het Hollands Noorderkwartier en een strijdlustig watergeus die tot zijn dood in 1597 bleef strijden tegen de Spanjaarden. Zijn begrafenis werd dan ook bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland.
Crime passionnel
Diderick’s tijd op het Dijksterhuis -al was het maar drie jaar- heeft veel stof doen oplaaien. Zo heeft het geleid tot één van de bekendste moordverhalen in de Groningse geschiedenis. Op één van zijn reizen nam Diderick Sonoy een ‘moriaan’ mee naar Pieterburen. Een ‘moor’ was een getint persoon, vaak van Arabische afkomst. Deze jongeman was Sonoy’s bediende. Naar eigen zeggen was deze ‘moor’ trouwens een koningszoon in land van herkomst (welk land dat dan precies is, is niet duidelijk). Jammer genoeg was men in Pieterburen niet onder de indruk van deze koninklijke connecties. In de omgeving stond de bediende bekend als ‘Zwarte Pier’.
‘Zwarte Pier’ werd verliefd op het dienstmeisje van de borg. Toen zij hem afwees, viel dat bij hem niet in goede aarde. Dus stak hij haar neer. Ook de knecht, naar wie haar voorkeur wél uitging, moest het ontgelden. De crime passionnel kwam de bediende duur te staan. Op 20 oktober 1596 werd hij onthoofd, achter de dijk, even ten noorden van de borg. In de kamer waar de bediende de twee moorden had gepleegd, werd met dodekop (rode verf) een vlek op vloer geverfd die toekomstige bewoners moest herinneren aan de moorden. Een ander -ietwat spannender- verhaal wil, dat op de plek van de moorden een grote bloedvlek was ontstaan. Maar hoe men ook poetste, de vlek kwam steeds terug. Hoe het ook zij, de kamer met de vlek kwam bekend te staan als de ‘Morjaanenkamer’. Tot ver in de negentiende eeuw verklaarden oudere omwonenden dat zij de vlek met eigen ogen hadden gezien.
En ‘Zwarte Pier’? Volgens de overlevering heeft zijn geest nog eeuwenlang rondgewaard in de polders rondom het Dijksterhuis…
© Sanne Meijer, 2019