Voorafgaand aan Pasen vindt de ‘de Goede Week’ plaats. Deze week omvat Palmpasen, Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Deze dagen werden vroeger ook in Groningen uitgebreid gevierd. Binnen de provincie Groningen verschilden de volksgebruiken omtrent die dagen zelfs weelderig. Toch heb ik geprobeerd overeenkomsten te zoeken om over de Groninger volksgebruiken rondom Pasen te kunnen schrijven. Ik heb het opgedeeld in drie delen: Palmpoaske, Goede Vrijdag en het Paasfeest. De meeste gebruiken bestaan al niet meer, een aantal nog op enkele plekken, en een handjevol zijn tot op vandaag de dag in gebruik.
Vandaag deel 2: Goede Vrijdag
Op Goede Vrijdag herdenken christenen de kruisiging en dood van Jezus. Voor kinderen in de provincie Groningen was het vooral een reden om er een feestelijk dagje van te maken. Zij zongen:
Ons Poaske, ons Poaske en dij komt aan;
Wie hupplen en springen d’r vroolek op aan,
Zet hier ’n stoul, zet doar ’n stoul,
Op ieder stoul ’n kussen,
En is dat kussen nait dik genog,
Dan bak er ’n pannekouk tusschen;
Och, vrouw, loat ons nait langer stoan,
Wie mouten een deurtje wieder goan.
Vroeger was het voor kinderen in Groningen gebruikelijk om op Goede Vrijdag langs de deuren te gaan. Zij zongen dan bovenstaand versje, en kregen iets te eten. Dit was vaak een pannenkoek of een ei. De kinderen begeleidden zichzelf op de rommelpot, een potje of kommetje bespannen met een varkensblaas, waar zij met een stuk riet overheen bewogen. Het versje kent verschillende varianten, vaak afhankelijk van dorp of regio. Ook is er een gekerstende versie, die gaat over de duivel die verslagen is door de komst van Jezus. Er bestaat zelfs een schunnige variant en die gaat als volgt:
Ons Poaske, ons Poaske, dij komt an,
wie huppen en springen en vrijen der op an,
van vrijen, van vrijen is vrijen genoeg
en zingen de Engelkes smörns zo vroeg.
Op het Hogeland verzamelden de kinderen zich op de ochtend van Goede Vrijdag bij de school van het dorp. Daarna begonnen ze aan hun rondgang langs de deuren. Degene die als eerste aanwezig was, werd het ‘poaskai’ genoemd. Hij mocht voorop lopen. Degene die als laatste op kwam dagen, was ‘aaskejong’ of ‘aaskepoester’. De langslaper kreeg een zak as op zijn rug, waar met groene takken op werd geslagen zodat er aswolken vrijkwamen. Tijdens de optocht zongen de kinderen:
Aaskepoester en Poaskaai bin opstoan,
maggen wel weer noa ber tou goan,
t is mien aai, t blift mien aai,
t is mien golden poaskaai.
Toch was het dragen van deze ‘aaskepuut’ geen straf en werd het zelfs een begeerde rol; want het geld wat tijdens de optocht werd opgehaald, was voor een groot deel bestemd voor de laatkomer. Dit gebruik kent waarschijnlijk een heidense, oud-Germaanse achtergrond: het ‘aaskejong’ of de ‘aaskepoester’ was een personificatie van de boze wintergeest, die met Pasen verdreven werd.
Maar ook hier zijn vele variaties op. In elk dorp werd de traditie van de langslaper net iets anders gevierd. In Loppersum werd de laatkomer op een plank gezet en door het dorp gedragen, en in Godlinze moest hij geblinddoekt op een zak as slaan die aan een boom hing. In Heveskes, een dorp dat nu al niet meer bestaat (zie mijn blog van 29 december 2014), ging het er nog weer heel anders aan toe. Daar verzamelden de kinderen zich niet bij school, maar bij een witte paal die ergens te midden van een kruispunt stond. Bij aankomst sloegen de kinderen dan met een stok tegen die paal aan en sprongen eromheen. De eerste die aanwezig was heette ook ‘poaskai’, maar het laatste kind dat aankwam werd een ‘stinkai’ genoemd. De groep kinderen ging dan in optocht naar de laatste boerderij van Heveskes, waar ‘poaskai’ een ei van de boerin kreeg. ‘Stinkai’ kreeg een bebroed ei naar zijn of haar hoofd geslingerd. Op de terugweg werd het volgende liedje gezongen:
Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskecent.
Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskai.
Het slaan tegen een paal komt waarschijnlijk van het ‘heideslaan’. In de vroege middeleeuwen vernielden christenen, in hun poging de Friezen en de Germanen te bekeren, veel onchristelijke objecten. Een bekend voorbeeld hiervan is Bonifatius, die eigenhandig de (door Germanen aanbeden) Donar-eik omhakte. Hier komt waarschijnlijk het slaan tegen een paal vandaan.
De traditie van de luilak speelde zich in Westerwolde pas met Pinksteren af, met iets meer sadisme. Daar werd de langslaper niet alleen met as bekogeld, maar ook met een bos brandnetels geslagen en werden er brandnetels en ‘honnebloumen’ (volgens mij zijn dat paardebloemen) in zijn of haar bed gestopt.
Bronnen
Huizinga-Onnekes, E.J. Het menschelijk leven in ’t Groninger land. Assen: van Gorcum & Comp, N.V., 1939.
Ipenburg, P., Groningen: volkskundig leesboek voor lagere scholen. Groningen: P. Noordhoff N.V., 1931.
Schreiber, F. Paasgebruiken in de provincie Groningen en omstreken. Bedum: Profiel, 1990.
© Sanne Meijer, 2015
Dit artikel verscheen eerder in 2015 & 2016.