Op een zomerse dag besluit ik, samen met mijn familie, een bootje te huren in Wehe-Den Hoorn en zodoende het Groningse platteland eens vanaf het water te bezien. De boottocht die we uitkiezen heet ‘De Kleine Hogelandstertocht’ en duurt ongeveer tweeënhalf uur. Het is prachtig – we zijn omgeven door hoog riet, vlakke akkers, meerkoetjes, eenden, rust en stilte.
Eerst varen we richting het noordwesten. We komen onder een hoogholtje door, die de Grijsslootvonder heet. Dit is een houten fietsbruggetje dat over de Hoornster Vaart loopt. Grijssloot is een gehuchtje dat bestaat uit zeven boerderijen aan een doodlopende weg. Hoe gehucht aan zijn naam komt is niet duidelijk, maar zoals altijd heeft A.J. van der Aa, in zijn Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden uit 1843, wel enige ideeën. Zo zou de naam Grijssloot afgeleid zijn van de ‘Grijze-Munniken-Schipsloot’. Volgens de overleveringen stond er vroeger namelijk een kapel van grijze monniken nabij het gehucht. Waarom ze grijze monniken heten weet ik niet precies, maar ik gok dat het eerder met de kleur van hun pij te maken heeft dan met de kleur van hun haar. Volgens Van der Aa zouden er bij één van de omliggende boerderijen in 1787 nog ‘cellen of nissen’ van die kapel zijn gevonden, die later afgebroken zouden zijn. Wat er van waar is, laten we maar in het midden.
Na Grijssloot varen we zuidwaarts. Aan onze rechterhand vinden we Borg Verhildersum bij Leens. De borg ligt te midden van weelderige tuinen en een uitgestrekt landgoed. In 1953 hielden de laatste bewoners het voor gezien en inmiddels is de borg een museum geworden. Het museum vertelt het verhaal van de negentiende-eeuwse bewoners, maar de borg zelf is natuurlijk veel ouder. Nog voor 1400 werd Verhildersum gebouwd. Het was eerst een steenhuis; een bouwwerk met muren van een meter dik dat was bedoeld als vluchttoren bij conflicten. Een eeuw later werd de verdedigingstoren een woonhuis en nog een eeuw later flink uitgebreid. Deze uitbreidingen werden enkele decennia later echter ook weer afgebroken totdat het huis in 1792 zijn huidige vorm kreeg.
We varen rustig door totdat we aankomen bij het buurtschapje ’t Stort. Het brede water van de Hoornse Vaart komt hier samen met het smalle en kronkelige Warfhuisterloopdiep en vloeit samen verder als het Hunsingokanaal. Het Hunsingokanaal werd gegraven in 1873 en de uitgegraven grond werd op het naastgelegen weiland gestort, waaraan het streekje zijn naam dankt. Op die grond werden zeven landarbeidershuisjes gebouwd, waarvan sommige nog steeds aan een onverhard pad staan. In 1928 kwam daar nog een armenhuis bij, ’t Blokhoes genoemd. Op internet lees ik dat de inwoners van ’t Stort wat neerbuigend behandeld werden door de inwoners van Leens, die zich blijkbaar verheven voelden boven het landarbeiders-gepeupel. Later werd een aantal van de huisjes van ’t Stort omgebouwd tot recreatiewoningen en werd het armenhuis verbouwd tot een eengezinswoning. Het ziet er nu juist allemaal prachtig uit. Er spelen wat kinderen bij de oever. Ze stoppen en kijken verbaast naar die vier mensen in het eenzame bootje. We zwaaien uitbundig naar elkaar.
We varen oostwaarts het Warfhuisterloopdiep op, met aan onze linkerhand een smal trekpad. We dobberen nu langs het gehuchtje Douwen. Het bestaat uit een drietal boerderijen. Ten noorden van het Warfhuisterloopdiep staat een oude boerderij die heel oud is, en sinds 1977 al niet meer in gebruik. Ten zuiden van het Warfhuisterloopdiep staat, bij de brug, boerderij Douwen, die ooit in het bezit was van het klooster Bloemhof uit Wittewierum (dat toch ruim dertig kilometer verderop ligt). Ten zuidoosten staat boerderij Moestop.
Dan komen we aan in Warfhuizen, een dorpje dat vreemd genoeg sinds 2003 internationaal bekendheid heeft gekregen als katholiek bedevaartsoord. Ik kende Warfhuizen wel, maar ik was eerlijk gezegd niet op de hoogte van de religieuze status van het dorp. Het deed me eigenlijk een beetje vreemd aan om een heus pelgrimsoord te vinden in dit overwegend protestants gebied, maar inderdaad, in 2001 werd het oude kerkgebouw gekocht door de katholieke gemeenschap en omgebouwd tot een kluiskapel. Een kluiskapel is een kloostertje waar één monnik woont; een kluizenaar. In Warfhuizen wordt deze benijdenswaardige positie bekleedt door monnik Hugo. De kerk heet nu ‘Kluis van Onze Lieve Vrouwe van de Besloten Tuin’. Dit is echter nog niet de reden waarom Warfhuizen tot een bedevaartsoord is verworden. In 2003 werd er een levensgroot processiebeeld van Maria in de kerk geplaatst. Maria kwam over vanuit Spanje, waar ze gemaakt is door beeldhouwer Miguel Moreno. Eenmaal is ons koude kikkerlandje kreeg ze de opwekkende naam: ‘De Bedroefde Moeder van Warfhuizen’. Het kwam voor iedereen als een verrassing dat dit beeld al snel een enorme aantrekkingskracht bleek te hebben. Meestal zijn bedevaartsoorden plekken waar zich wonderen hebben voltrokken, maar dit is niet het geval in Warfhuizen. Hier hebben zich geen situaties voorgedaan waar mensen Maria opeens zagen bewegen, of knipogen, of iets dergelijks. Toch komen jaarlijks vele Duitsers, Vlamingen en, bovenal, Limburgers naar Warfhuizen. Vaak gaat het hierbij om wanhopige katholieke ouders met ontspoorde kinderen. ‘De Bedroefde Moeder van Warfhuizen’ is namelijk een verbeelding van het medelijden van Maria met haar Zoon. De pelgrims trekken naar Warfhuizen om hartenkreten op te schrijven of om Maria’s advies te vragen wat te doen met hun kinderen.
Op deze zomerdag merk ik maar weinig van alle consternatie. Het dorpje is typisch Noord-Gronings: klein, schattig, en vooral stil. Ik schuifel wat rond en zie oude huizen met stokrozen, van wit tot bordeauxrood. Een eindje verderop staat de Luchtwachttoren. Het kerkje ziet er van buiten uit zoals andere kerkjes hier in de buurt: redelijk klein, mooie rode stenen, gelegen op een wierde. Van binnen is de kerk echter totaal het tegenovergestelde van wat er in de omgeving te vinden is. Als ik de deur open druk moeten mijn ogen eerst wennen aan het donker. Ik zie dingen glimmen in het flikkerende kaarslicht. Goud, zilver, wit. Ik sta even aan de grond genageld en kan mijn ogen niet geloven. Wat een pracht en praal. Er is zoveel te zien, ik weet niet waar ik het eerste of laatste moet kijken. Broeder Hugo zie ik trouwens niet. Hij leeft letterlijk in een kluis: zijn ruimte wordt door een groot hek van het openbare deel van de kerk afgescheiden.
Eenmaal weer buiten word ik weer verblind door het licht, dat plotseling erg fel lijkt te zijn. We stappen weer in de boot, laten Warfhuizen achter ons en varen nu over de Kromme Raken. Een beetje een vreemde naam, want ‘rak’ of ‘raken’ betekent ‘recht’: en hoe kan dat nu krom zijn? Toch zitten er redelijk wat bochten in het water. Dan komen we langs een feloranje fiets- en wandelpontje, dat jammer genoeg niet te gebruiken is omdat het helemaal begroeid en overwoekerd is door riet. Inmiddels maken de weidse akkerlanden plaats voor een dichtbegroeid, donker bos. Dit is Abelstok, een verwilderde boomgaard dat is uitgegroeid tot een heus bos. In de jaren zeventig woonden hier Amsterdamse hippies, die deel uitmaakten van een commune.
Langzamerhand naderen we Wehe-Den Hoorn weer, onder luid getetter van de speaker van de internationale Grand Prix-wedstrijd grasbaansport in het nabijgelegen Eenrum. De Hoornstertil, waar we ons bootje hebben gehuurd, komt weer in zicht. Wat een mooie route hebben we gevaren. Van monniken naar hippies, van een rijke borg naar arbeidershuisjes en van oude boerderijen naar een bedevaartsoord.