De provincie Groningen kent talloze gehuchten met de meest komische en verbazingwekkende namen. In mijn verhalenserie ‘Grappige Groninger Gehuchten’ ga ik op zoek naar deze verborgen schatten.
De Veenkoloniën
De rechte lijnen van de Veenkoloniën maken altijd indruk op me. Het doet me denken aan een tijd, lang geleden, dat hier niets anders was dan stilte en leegte. Het Bourtangermoeras was een onbegaanbaar hoogveengebied dat zich uitstrekte over honderdduizenden hectares, grofweg tussen de Hondsrug en de Eems. Op oude kaarten kunnen we zien dat het moeras in een soort V-vorm gedrapeerd lag.
De eerste randveenontginningen begonnen al in de twaalfde eeuw, maar vanaf de zeventiende eeuw werd de ontginning grootschaliger: de enorme hoogveengebieden werden aangepakt. Die woeste gronden hadden er tot die tijd voor gezorgd dat zuidelijk Groningen één van meest geïsoleerde gebieden van Europa was. Daar moest een einde aan komen. Daarnaast was er immer meer landbouwgrond nodig en ontwikkelde zich een grote behoefte aan turf. Daar was veel geld mee te verdienen. Het leidde ertoe dat men letterlijk nog een schepje bovenop de bestaande ontginningen deed. Er ontstonden verschillende compagnieën die zorgden voor grootschalige ontginning van het hoogveen.
De eerste ontginningsassen waren die van Hoogezand en Sappemeer. Vanuit Hoogezand-Sappemeer werd vervolgens in zuidoostelijke richting verveend in bijvoorbeeld Borgercompagnie en Kiel-Windeweer. Dat is nog steeds goed te zien in het landschap. Er werden vele kanalen en wijken gegraven om de aan- en afvoer van de producten te vergemakkelijken. Hieraan kwamen veenkoloniën of jonge streekdorpen te liggen.
In 1631 werd een overeenkomst getekend tussen de Friesche Compagnie en de stad Groningen waarin de stad opdracht gaf tot vervening van het gebied ten zuiden van Hoogezand, nabij Kiel-Windeweer. Er werd een kanaal gegraven dat ‘Kalkwijk’ werd genoemd. De wijk is inmiddels gedempt en is nu een lange, rechte straat met enkele prachtige boerderijen. Het valt onder Hoogezand. Aan deze Kalkwijk ligt een gehucht met de belangstelling wekkende, weinig Gronings-aandoende naam ‘Lula’.
De Zwitserse Doopsgezinden van Lula
Het is een druilerige, grijze dag in maart als ik bij de Kielster Achterweg (de bekendste weg van Groningen?) de bus uitstap. Het is een vreemde plaats voor een bushalte. Er is hier niets, afgezien een drukke weg, rechte sloten en drassige weilanden. Het heeft hard gerend. De voorbij razende auto’s scheuren door de diepe waterplassen, waarbij ze grote opspattende fonteinen creëren die op indrukwekkende wijze op mij neerkomen. Het begint goed. Ik pak mijn paraplu en rits mijn regenjas tot boven toe dicht. Daar gaan we. Ik steek de weg over richting een smal fietspaadje die naar de Kalkwijk loopt. Op naar Lula.
De ontginning van de veengebieden leverde veel werkgelegenheid op. Ondanks dat het werk bijzonder zwaar was, trok het arbeiders aan uit alle windstreken. Het ‘bruine goud’ had een enorme aantrekkingskracht. En tot mijn verbazing lees ik dat de veenkolonie Lula bewoond werd door gevluchte doopsgezinden uit Zwitserland.
In het Zwitserland van de zestiende eeuw stelden hervormers, onder leiding van Zwingli, een arsenaal aan misstanden in de kerk aan de kaak. De meest radicalen werden (Weder-)Dopers genoemd: zij wezen de kinderdoop af en lieten zich als volwassene weer dopen. Ze wezen de staatskerk af, tolereerden geen geweld en weigerden om de eed van gehoorzaamheid af te leggen. Dit leidde tot grote geloofsvervolgingen. De Zwitserse regering wilde deze doopsgezinden daarom naar Noord-Amerika verbannen. De Republiek der Verenigde Nederlanden, waar sinds de Unie van Utrecht de vrijheid van religie gold, bemiddelde met de Zwitserse overheid en bood vervolgens onderdak aan deze zogenaamde Zwitserse Doopsgezinden.
In 1711 kwamen 340 Zwitserse doopsgezinden aan in Amsterdam. Uiteindelijk kwamen 126 van deze doopsgezinden terecht in de provincie Groningen, en dan met name in Sappemeer. In Sappemeer bestond namelijk al een relatief grote doopsgezinde gemeenschap, die was ontstaan door Friese dopersen die eerder als veenarbeider naar de Veenkoloniën waren gekomen. Een andere groep van de Zwitserse doopsgezinden vertrok vanuit Amsterdam naar de omgeving van Deventer, maar besloot een aantal jaar later alsnog naar Groningen te gaan.
De Groningse en Zwitserse doopsgezinden waren erg streng in de leer: zij leefden een sober leven en werkten hard. Omdat veel Zwitserse doopsgezinden van oorsprong boeren waren, kregen veel van hen een boerderijtje aangewezen in de Veenkoloniën. Sommige gezinnen leefden van de landbouw, anderen van de vervening. In 1714 arriveerde nog een groep doopsgezinden uit Zwitserland. Een aanzienlijk deel settelde zich in Lula: toen al een veenkolonie aan de Kalkwijk.
Lula wordt voor het eerst genoemd in 1691. Enkele jaren later, in 1704, woonden er al dertien gezinnen, maar met de komst van de Zwitserse doopsgezinden groeide het inwoneraantal flink. Er kwam een schooltje, en er woonden kleer- en schoenmakers en wevers. Maar als de inwoners van Lula naar de kerk wilden, moesten ze een twee uur durende voetreis naar Hoogezand of Sappemeer maken.
Omstreeks 1720 viel de Zwitserse gemeenschap in de Veenkoloniën uiteen. Er ontstonden twee groeperingen: de Oude Zwitsers die vasthielden aan de strenge voorschriften en het Duits als kanseltaal gebruikten, en de Nieuwe Zwitsers, die iets minder sober leefden en bij wie in het Nederlands werd gepreekt. Hierdoor werd er voor elke groepering om de week gepredikt, in plaats van elke week. De afwijkende Doperse kerkdiensten riepen overigens regelmatig nieuwsgierigheid op bij de rest van het volk: tijdens het avondmaal moest de politie soms de wacht houden om pottenkijkers en indringers weg te sturen. Hoe dan ook, ruim vijftig jaar later moesten beide groepen weer fuseren, omdat de Oude Zwitsers geen Duitssprekende prediker meer konden vinden.
In 1792 en 1795 voegde de herenigde Zwitserse gemeente zich samen met de Doopsgezinde gemeente Sappemeer. Samen bouwden zij een imposant nieuw kerkgebouw in Sappemeer, die in 1847 gereed kwam. Desalniettemin bleef het een eind lopen voor de doopsgezinden uit Lula. De niet-doopsgezinden inwoners uit Lula hadden het makkelijker. Halverwege de achttiende eeuw telden Lula en Windeweer samen ruim 800 inwoners en werd besloten tot de bouw van een kerk in Windeweer. De plaatsjes vormden vervolgens een eigen protestantse gemeente. Sterker nog, Lula en Windeweer vormden in 1811 zelfs ook even een afzonderlijke burgerlijke gemeente. Toch was Lula niet groot. In 1828 schrijft de schoolmeester dat er in Lula wel ambachtslieden waren, maar verder niets: “geene kerk, maar ééne school, geene lees- of zanggezelschappen”.
Lula in 2017
Tegenwoordig kent Lula nog ongeveer twintig huizen met om en nabij vijftig inwoners. Het schooltje is verdwenen. Ik vraag me af of hier nog afstammelingen van de Zwitserse doopsgezinden wonen, en of ze zelfs nog naar de doperse kerk gaan. Ik weet het niet. Wel hebben de Zwitserse doopsgezinden hun stempel op Lula en de omgeving van Sappemeer gedrukt. De namen ‘Leutscher’ en ‘Ruchti’, afkomstig uit Zwitserland, komen hier nog veel voor.
Het gehuchtje Lula bestaat uit een aantal imposante herenboerderijen en keuterboerderijtjes. Allen zijn ze goed onderhouden: de tuin netjes, het aangezicht opgeruimd. Het gehucht heeft geen officieel plaatsnaambord, maar het lijkt alsof de bewoners zelf een bordje hebben getimmerd en aan de weg hebben gezet.
Maar waar die naam ‘Lula’ nou vandaan komt? Het is giswerk. Veelal wordt gedacht dat het afkomstig is van een familienaam – maar of er daadwerkelijk een familie Lula of Lulema heeft gewoond, blijft onduidelijk. Vroeger werd echter gesproken over ‘de Lula’. Het gebruik van het lidwoord ‘de’ valt te verklaren uit het feit dat ‘de’ vaak gebruikt wordt in de Veenkoloniën om een plaats aan te duiden (de Borgercompagnie, de Friese Compagnie, etc.).
Lula is weer zo’n voorbeeld van een op het eerste gezicht weinig spannend gehucht – maar dat, als je goed kijkt, eigenlijk een ontzettend interessant verhaal met zich meedraagt.
Bronnen
Brood, P., J. Blokker, M. Hillenga en S. Elzinga. 400 jaar Semslinie: de oudste lijnrechte grens ter wereld. Zwolle: W Books, 2015.
Hillenga, M. Het Veenkoloniën Boek. Zwolle, W Books, 2012.
“Zwitserse doopsgezinden.” Vijf Eeuwen Migratie, 2010. Via: http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/verhalen/zwitserse-doopsgezinden.
© Sanne Meijer, 2017