Elk jaar op 1 juli wordt Keti Koti gevierd: de afschaffing van de slavernij. Ook in Groningen vind je overal sporen van het slavernijverleden. Van kerken tot borgen, en van universiteiten tot havens. Bekende locaties, maar toch kennen we de bijbehorende slavernijverhalen vaak niet. Het is een ongemakkelijke geschiedenis, maar wel één die verteld moet worden. Ook ik was me lange tijd niet bewust van het Groninger slavernijverleden. De eerste keer dat het tot me doordrong was een aantal jaar geleden, in Pieterburen.
Keti Koti is een feestdag ter viering van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli 1863 schafte het Koninkrijk der Nederlanden met de Emancipatiewet de slavernij af in Suriname en op de Nederlandse Antillen. De naam ‘Keti Koti’ stamt uit het Sranantongo en betekent ‘Ketenen Gebroken’. In Suriname wordt de feestdag ook wel ‘De Dag van de Vrijheden’ of ‘Kettingsnijden’ genoemd.
Ongemakkelijke geschiedenis
De slavernijgeschiedenis blijft vaak onderbelicht in onze Nederlandse geschiedschrijving. We leren over de voorspoed en rijkdommen van de Gouden Eeuw, maar weinig over de keerzijde daarvan. Dat geldt ook zeker voor de Groninger geschiedschrijving. We bezoeken stadspaleizen en borgen, maar weten vaak niet dat de bewoners betrokken waren bij de slavenhandel. Rijke Groningers investeerden graag in de slavenhandel of in de plantages. Daarnaast had Groningen een eigen Kamer van de West-Indische Compagnie (WIC) aan de Noorderhaven. Van daaruit voeren schepen richting Afrika en vervolgens naar de andere kant van de oceaan.
Het is een ongemakkelijk besef dat onze regionale cultuur banden heeft met het slavernijverleden, en dat ons geliefde regionale erfgoed, onze omgeving en misschien ook wij gevormd zijn door dit verleden. Maar het moet wel verteld worden. Want het thema van ongelijkheid en onderdrukking is ook vandaag de dag ontzettend relevant. Denk maar eens aan de anti-racisme demonstraties van de afgelopen tijd. Het verleden werkt altijd door in het heden, en ook onze hedendaagse samenleving is helaas nog steeds opgebouwd uit systemen van oppressie en racisme.
Sporen van het slavernijverleden in Groningen
In 2016 verscheen het belangrijke boek Sporen van het slavernijverleden in Groningen van Margriet Fokken en Barbara Henkes. In dit makkelijk leesbare en mooi geïllustreerde werk vertellen zij over een stukje geschiedenis waar we niet veel over weten, maar dat onlosmakelijk verbonden is met Groningen. Het boekje bestaat uit één stadswandeling en vier fietsroutes door de provincie en laat je kennis maken met sporen van het Groninger slavernijverleden – in kerken, pakhuizen of scheepswerven. Want verhalen over het Groninger slavernijverleden, die vind je overal en op de meest verrassende plekken. Van de Martinikerk in de stad tot de Menkemaborg in Uithuizen en van de begraafplaats in Ulrum tot de Woortmansdijk bij Westerbroek.
Ook ik was me lange tijd onbewust van het slavernijverleden in Groningen. Om één of andere reden had ik een gevoel van afstand: ik dacht bij slavernij aan de rijkelui van de Amsterdamse grachtengordel of aan de slavenhouders van de Verenigde Staten. Dat ook de Groninger geschiedenis bol staat van connecties met de slavernij was lange tijd volledig langs me heen gegaan. Ja, die verhalen worden heel weinig verteld, maar hand in eigen boezem: ik had mezelf ook nooit afgevraagd wat voor schepen er in de Noorderhaven lagen, of waar borgbewoners hun geld in investeerden. De eerste keer dat het tot me doordrong was een jaar zes geleden, in Pieterburen. Daar hoorde ik dat er – nog voor de oprichting van de WIC – een tot slaaf gemaakte jongeman op de inmiddels verdwenen borg Dijksterhuis verbleef. De jongeman is de hoofdpersoon in een bekend Gronings moordverhaal. In de vele publicaties hierover ligt de nadruk altijd op het misdaadverhaal en wordt er gemakshalve voorbij gegaan aan de vermelding dat er überhaupt een tot slaaf gemaakte man in Pieterburen woonde.
De ‘moor’ van Pieterburen
In de Petruskerk in Pieterburen hangt een aantal indrukwekkende rouwborden. Eén daarvan is Diderick Sonoy, die in 1594 naar Pieterburen was verhuisd. Zijn dochter en schoonzoon woonden namelijk op borg Dijksterhuis. Diderick Sonoy was gouverneur van het Hollands Noorderkwartier en een overtuigd watergeus. Tot aan zijn dood in 1597 bleef hij vol overgave strijden tegen de Spanjaarden en zijn begrafenis werd dan ook bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland.
Toen Diderick Sonoy na één van zijn reizen terugkeerde naar Pieterburen, bracht hij een ‘moriaan’ met zich mee naar borg Dijksterhuis. Een ‘moor’ was een zwart persoon afkomstig uit Noord-Afrika. Deze jongeman was jarenlang Sonoy’s tot slaaf gemaakte bediende. Naar eigen zeggen was deze ‘moor’ trouwens een koningszoon in land van herkomst. Jammer genoeg was men in Pieterburen niet onder de indruk van deze koninklijke connecties. In de omgeving stond de bediende bekend als ‘Zwarte Pier’.
‘Zwarte Pier’ werd de hoofdpersoon in een onvervalste crime passionel. Althans, zo lezen we dat in het boek Oorsprongh, begin en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten ende borgerlijcke oneenicheyden uit 1621, geschreven door Pieter Christiaenszoon Bor. Volgens Bor werd de jongeman verliefd op het dienstmeisje van de borg. Haar voorkeur gingen echter uit naar de knecht. Sonoy’s bediende vergiftigde daarop het eten van de knecht, maar het dienstmeisje wist hem te redden. Dat viel niet in goede aarde, dus stak ‘Zwarte Pier’ haar neer. Vervolgens greep hij een bijl en moest de knecht het alsnog ontgelden. De dubbele moord kwam de bediende duur te staan. Op 20 oktober 1596 werd hij onthoofd, achter de dijk, even ten noorden van de borg.
Dodekop
Het verhaal over ‘de moor van Pieterburen’ werd ruim een kwart eeuw na de daadwerkelijke gebeurtenissen opgeschreven door Pieter Christiaenszoon Bor. In hoeverre het waar is, valt natuurlijk te betwijfelen. Maar het verhaal deed snel de rondte en is als een legende of volksverhaal aan borg Dijksterhuis blijven plakken. In de kamer waar de bediende de twee moorden had gepleegd, werd met dodekop (rode verf) een vlek op vloer geverfd die toekomstige bewoners moest herinneren aan de moorden.
Een ander -ietwat spannender- verhaal wil, dat op de plek van de moorden een grote bloedvlek was ontstaan. Maar hoe men ook poetste, de vlek kwam steeds terug. Hoe het ook zij, de kamer met de vlek kwam bekend te staan als de ‘Morjaanenkamer’. Tot ver in de negentiende eeuw verklaarden oudere omwonenden dat zij de vlek met eigen ogen hadden gezien. En ‘Zwarte Pier’? Volgens de overlevering heeft zijn geest nog eeuwenlang rondgewaard in de polders rondom het Dijksterhuis.
Bronnen
Fokken, M. en Henkes, B. Sporen van het slavernijverleden in Groningen. Groningen: Uitgeverij Passage, 2016.
© Sanne Meijer, 2020