De 10 Groninger gewassen die ik in mijn Grunnegs Toentje ga telen bestaan vooral uit bonen en kolen. Zes bonensoorten en vier kolensoorten, om precies te zijn. Dat zijn nou eenmaal groenten die van oudsher veel in Groningen geteeld werden. Maar je had ook geen Groninger aubergine verwacht, toch? Vandaag wil ik je kennis laten maken met de wereld van bonen. Die is best wonderlijk, namelijk. Wonderlijk en tegelijkertijd ook vrij ingewikkeld. Want als je denkt: een boon is een boon – nou, dan heb je het mis.
Je hebt bijvoorbeeld zoiets als stokbonen, en droge bonen of spekbonen… En soms is één boon alle drie. Hoe zit dat nou eigenlijk? Toen ik besloot om oude Groninger bonenrassen te groeien, vond ik het belangrijk om hier eerst meer over te weten te komen. Want eerlijk gezegd: ik raakte enorm in de bonen van al die, uh…, bonen. Dus zie hier: bonen voor beginners!
Een grote familie
Alle bonen zijn lid van een soort opper-familie: de vlinderbloemenfamilie. Tot die familie behoren ruim negentienduizend soorten, waaronder ook de pinda en de klaver. Gek hè? Ik zou er graag meer over vertellen, maar deze blog gaat nou eenmaal over bonen. Voor het gemak kunnen we bonen grofweg in vier soorten onderverdelen. Interessant genoeg hebben deze vier soorten heel verschillende origines. De ‘gewone’ boon en de pronkboon komen oorspronkelijk uit Zuid- en Centraal-Amerika, de erwt en tuinboon juist uit het Mediterrane gebied en het Midden-Oosten.
- De ‘gewone’ boon (phaseolus vulgaris)
Een bijzondere naam, want wat is eigenlijk een ‘gewone’ boon? Onder deze noemer worden héél erg veel bonenvariëteiten geschaard, zowel groene bonen als peulvruchten. Groene bonen zijn bonen waarvan we de peul eten, zoals sperziebonen, snijbonen en spekbonen. Bij peulvruchten gaat het om de boon ín de peul, zoals kidneybonen en bruine bonen. Sommige ‘gewone’ bonensoorten klimmen, die noemen we stokbonen. Andere soorten blijven laag bij de grond: dit zijn stambonen. De ‘gewone’ bonen die ik in mijn Grunnegs Toentje ga kweken zijn de Oldambtster Witte, Groninger Strogele, Bonties en Heinrichs Reuzen.
- De pronkboon (phaseolus coccineus)
Plantkundig is de pronkboon heel anders dan de ‘gewone’ boon, al zou je dat misschien niet meteen zeggen. Vroeger stonden pronkbonen in vrijwel alle Groninger moestuinen en waren ze volop bij de plaatselijke groenteboer te vinden. Vandaag de dag zijn ‘pronkers’ een zeldzaamheid geworden, en dat is toch best jammer. Het zijn sterke bonen: weinig vatbaar voor ziekten en goed bestand tegen de harde Groninger wind. Pronkbonen hebben prachtige bloemen, vaak felrood gekleurd. Geen wonder dat veel mensen ze dan ook als sierplant in de tuin hadden staan, om – jawel – mee te pronken. Toevallig zag ik laatst een zakje pronkbonen-zaad in een tuincentrum in Appingedam. Het zakje hing niet in het schap met de groenten en bonen, maar juist bij de eenjarige bloemen!
Als je pronkbonen jong plukt, kun je ze eten als snijbonen. In Engeland zijn ze razend populair. Ze produceren goed en zijn sterk van smaak. Maar: als je ze te lang laat hangen, dan worden de peulen taai en ontwikkelt zich een harde draad. Laat de pronkers dan hangen tot er zich dikke bonen hebben gevormd in de peul. Die kun je bewaren als droogboon.
Pronkbonen worden vaak als een typisch Gronings lekkernij gezien. Toch komen pronkbonen overal in Nederland voor. De pronkbonen die gebruikt worden in de Groninger soep zijn witte ‘Boerentenen’. Ook in Brabant zijn die erg populair. Helaas heb ik geen Gronings ras kunnen vinden. Volgens het internet bestaat er echter wel een Groninger pronkeboon. Dat zou een roodbloeiend klimmend ras zijn, met paarse zaden met zwarte spikkels. Het gaat vermoedelijk om een landras. Dat is een variëteit die zich over tijd heeft aangepast naar lokale omstandigheden. Ik vermoed dat het hier gaat om een van oorsprong Stiense boon. Helaas kan ik die nergens vinden, dus staan er geen pronkbonen in mijn Grunnegs toentje.
- Erwt (pisum sativum)
Nou ja, de naam zegt het al: dit zijn alle bonen die erwtjes produceren. Dat zijn niet alleen dop- en tuinerwtjes, maar ook kapucijners, peultjes en sugarsnaps. De erwt die ik ga kweken in mijn Grunnegs Toentje is het Wonder van Scheemda.
- Tuinboon (vicia faba)
Doppen of dubbeldoppen, dat is de vraag! Er bestaan allerlei soorten tuinbonen, waaronder Waalse bonen en veldbonen. De tuinboon is het allereerste gewas van mijn Grunnegs Toentje dat ik voor ga zaaien. De tuinboon die ik ga kweken is de molleboon, ook wel de paardenboon genoemd.
Droogbonen vs. dreuge bonen
En hoe zit dat dan met droge bonen, hoor ik je denken? Kort antwoord: er is niet één soort droge boon. Het begrip ‘droge boon’ refereert simpelweg naar bonen die gedroogd zijn. Denk maar eens aan de gedroogde pronkbonen die in de pronkebonensoep gaan. Gedroogde bonen moet je vóór gebruik urenlang weken in water.
Maar let op: Groningers bedoelen met ‘dreuge bonen’ óók gedroogde peulen. Niet alle peulen kun je drogen, trouwens. In principe heb je daar weekschilbonen voor nodig: bonen met een zachte peul. Ede Staal zong er al over: “Mien waikschilde bonen die komen zo slecht op…”. Laten we hopen dat het bij mij beter gaat!
In de bonen
Laten we nog even naar de Oldambtster Witte kijken, gewoon voor de leuk. Dit bonenras noemde ik al even in mijn vorige blog. Het gaat om een ‘gewone’ boon. Het is een klimmer, dus eveneens een stokboon. Als je jong oogst, kun je de Oldambtster Widde eten als sperzieboon. Laat je ze langer hangen, dan kun je ze oogsten als droogboon – want de bonen in de peul kunnen goed gedroogd worden. Bovendien is de Oldambtster Widde een waikschilde peul, dus wordt het in Groningen ook gebruikt worden als ‘dreuge boon’. Snap je het nog?
Het belangrijkste is dit: in Groningen waren bonen vroeger erg belangrijk. Ze groeiden goed op de Groninger grond en waren in veel Groninger moestuinen te vinden. Bovendien zijn bonen vullend en voedzaam. Ze zitten vol eiwitten en ijzer. Geen wonder dat er nog altijd een paar heel mooie en oude Groninger rassen te vinden zijn. En ik sta te popelen om ermee aan de slag te gaan.
Kortom: bonen zijn vele dingen, maar ‘gewoon’… Allerminst!
Met dank aan
- Sieger de Groot / Historische Vereniging gemeente Bedum
- Hendrik Hachmer / Veenkoloniaal Museum Veendam