Op een druilerige februari dag valt er een dikke envelop op de mat. Opgewonden scheur ik de envelop open. Er vallen wat formulieren uit, en ook een klein zakje. Ik lees de papieren door en onderteken hier en daar iets. Dan is het kleine zakje – waar het allemaal om draait – echt van mij. Het zit stevig dicht. Je zou bijna denken dat er kostbare edelstenen of enge stoffen in zitten, maar niets is minder waar. Afzender is het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) in Wageningen. In het zakje zitten bijzondere zaden van een oud groenteras: de Vroege Groninger Spitskool.
De Vroege Groninger luidde jarenlang het begin van de kolenoogst in. Al in juni konden de eerste spitskolen geoogst worden.
Vroege spitskolen
In 1948 stelde het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen Wageningen voor de derde keer een rassenlijst voor groentegewassen op. Daar lees ik over de verschillende varianten van vroege spitskool. Ze lijken op elkaar, maar zijn niet hetzelfde. De ‘Eersteling’ en ‘Expres’ zijn nu nog goed vindbaar in tuincentra en bij kwekerijen, maar lokale varianten zijn veelal verdwenen. Twee springen me in het oog: de ‘Vroege Groninger’ en de ‘Vroege van Sappemeer’. Die laatste is veredeld op de Gemeenteproeftuin Sappemeer en in 1923 op de markt gebracht. De kleine kool met korte stronk deed zijn naam eer aan: de Vroege van Sappemeer zou eind mei al te oogsten zijn. Het is een F1-hybride: een manier van veredelen waarbij inteelt en kruising worden gecombineerd. Dat was in die tijd een nog vrij nieuwe veredelingstechniek, die ze in Sappemeer klaarblijkelijk al goed onder de knie hadden. Interessant genoeg lees ik in een rassenlijst uit 1955 dat er rond Hoogezand-Sappemeer alleen spitskolen worden geteeld en geen andere witte kolen.
Hoewel de Vroege van Sappemeer al vrij snel weer uit de rassenlijsten verdwijnt, blijkt de Vroege Groninger (overigens geen F1-hybride) een betrouwbaar ras. Aan het einde van de jaren vijftig wordt deze vrij grote kool nog volop gekweekt. Ondanks wat de naam doet vermoeden, is het ras veredeld door Jacob Jong in Noord-Scharwoude (Noord-Holland). Waarom het de naam ‘Vroege Groninger’ heeft gekregen, is mij een raadsel. In ieder geval bleek de Vroege Groninger goed te groeien op de Groninger kleigrond.
Kool op de klei
Ook in Zuidwolde, hét ‘boeskooldorp’ van Groningen, begon de oogst met de vroege spitskool. ‘Boeskool’ is de plaatselijke benaming voor de verschillende koolsoorten die in Zuidwolde werden geteeld. Dit Groningstalige woord is een verbastering van ‘kombuiskool’. Kolen kunnen goed bewaard worden en werden daarom vroeger meegenomen op schepen. Zo kreeg de bemanning geen last van scheurbuik. Kool werd op het schip in de kombuis bewaard.
Dat in Zuidwolde kool werd verbouwd had alles te maken met de grondsoort: zware klei. Daar houden kolen van. Een andere reden was de nabijheid van de stad Groningen. Daar konden de koolboeren hun oogst verkopen. Vooral aan het begin van de twintigste eeuw floreerde de koolteelt in Zuidwolde. In en rond het dorp waren wel zestig koolboeren te vinden. Eigenlijk draaide de gehele economie van dit dorp op kool en op de groenteteelt. Overal Zuidwolde vind je nu nog verwijzingen naar kool. Het standbeeld De Boeskoolboer bijvoorbeeld, de ‘Koolstraat’ en het plaatselijke magazine Boeskoolnijs.
Meer weten over deze interessante geschiedenis? In het boekje BOESKOOL staan een wandel- en een fietsroute langs sporen van het Zuidwolder boeskoolverleden. Het is te krijgen bij Museum aan de A en via de Historische Vereniging Gemeente Bedum.
Kiemkracht
Nergens kon ik de Vroege Groninger vinden, ook niet bij kwekerijen die zich specialiseren in oude of lokale groenterassen. Uiteindelijk ontdekte ik, min of meer bij toeval, dat het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) in Wageningen de Vroege Groninger spitskool in de collectie had. Daar mag je zaden van aanvragen als je een medewerker van een onderwijsinstelling of gecertificeerd agrobedrijf bent. Dat ben ik niet. Dus trok ik de stoute schoenen aan en mailde mijn plannen voor het Grunnegs Toentje naar het CGN. Al snel kreeg ik een heel leuke en enthousiaste reactie uit Wageningen. Na een aanvraagprocedure kreeg ik een zakje met maar liefst 300 zaden toegestuurd (ik heb uiteindelijk plek voor zes planten haha, maar ja, dat is wel een prettige marge hè). Bijzonder hè? Ik vind het zelf heel gaaf.
De bijgeleverde instructies heb ik netjes opgevolgd. Eerst heb ik het zakje opengeknipt om de zaden een etmaal bloot te stellen aan het vocht in de lucht. Daarna heb ik ze in modules gezaaid. De modules vul ik met potgrond en maak deze vochtig. Dan leg ik de zaadjes erop, dek deze af met nog een dun laagje grond en label ze. Tot mijn grote vreugde verschenen al na een paar dagen de eerste zaailingen. De kiemkracht is fantastisch: vrijwel alle zaadjes zijn uitgekomen. Nu is het tijd ze te verspenen.
Bronnen
Banga, O., red. 3e beschrijvende rassenlijst voor groentegewassen [groentegewassen, tuinbouwmais, tabak, aardbei]. Instituut voor de veredeling van tuinbouwgewassen. Wageningen, 1948.
Met dank aan het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland.
© Sanne Meijer, 2023