Op Internationale Vrouwendag herinneren we al die bijzondere, vooruitstrevende, hardwerkende vrouwen voor ons. Vandaag breng ik – als Groningse, geschiedenisliefhebber én feminist – een ode aan Eilina Johanna Huizenga-Onnekes: vrouw, moeder, folkloriste van Groningen.
Eilina Johanna Onnekes werd in 1883 geboren in Vierhuizen, een klein dorpje in het noordwesten van de provincie Groningen. Haar vader was er predikant. In de lente bloeiden prachtige narcissen rondom de kerk. Line, zoals Eilina werd genoemd, speelde er graag piraatje – de oude inwoners van Vierhuizen hadden haar verteld dat Vierhuizen vroeger een piratennest was geweest. Vierhuizen was een kleine gemeenschap, er woonden ambachtslieden, arbeiders, boerenknechten en vissers.
Het dorp van vele verhalen
Toen Line opgroeide, lag Vierhuizen pal aan de Lauwerszee. Als ze, aan de hand van haar vader, de dijk omhoog klom, ontvouwde zich een panorama met kleurrijke kotters, woeste golven en krijsende meeuwen. Haar vader wees dan in zuidelijke richting, naar Zoutkamp, waar hij ook wel eens preekte. Hij vertelde Line over de schans die de Spanjaarden daar hadden gebouwd en over de geuzen die de schans hadden veroverd en tot militaire vesting hadden gemaakt. Daarna was het fort komen te vervallen, vertelde hij Line, tot de Fransen waren gekomen. Zij herstelden de bastion en bouwden een kazerne, maar in 1882, een jaar voordat Line werd geboren, was de vesting opgeheven.
Nu was Zoutkamp een vissersdorp, met een haven en een sluis. Vader nam Line wel eens mee. Tussen Vierhuizen en Zoutkamp loopt, dwars door de weilanden, een smal paadje: het kerkpad. Toen Zoutkamp nog geen eigen kerk had, liepen de kerkgangers over dit paadje naar de kerk van Vierhuizen. Volgens de overleveringen spookt er hier elke Oudejaarsavond een ruiter met zwaard. Line moest altijd aan dit verhaal denken als ze over het kerkpad liep.
In Zoutkamp keek ze dan stilletjes vanaf een afstandje naar de jongens die met netten vol schol en schelvis sleepten. Ze zag vrouwen met een schort voor kratten vol garnalen mee naar huis nemen, om ze daar te pellen. De kerkklokken dreunden, de korenmolen draaide, de geur van vis maakte haar hongerig.
Maar het liefste stond Line gewoon op de dijk bij Vierhuizen en luisterde ze naar verhalen over vroeger. Soms wees haar vader ook wel eens naar het noordwesten. Daar woonden de herenboeren, die land hadden gewonnen op de zee. Zij verbouwden hun aardappels en graan op grond dat tot voor kort zee was geweest. De Westpolder, heette dat gebied. Line vond dat ongelofelijk. Land uit zee? Ja, zei haar vader, en hij vertelde haar dan van alles over kwelders, klei en het belang van de slaperdijken. Soms liepen ze samen nog een rondje over het kerkhof van Vierhuizen. Line kreeg daar kippenvel van, want onder de grond lagen polderwerkers die waren omgekomen tijdens de aanleg van de Westpolder. De stormvloeden van 1874 en 1877 hadden in totaal 27 levens geëist, vertelde haar vader, en hij nam dan zijn hoed af.
Tijdens de aanleg van de Westpolder was het eigenlijk ook de bedoeling dat de kwelder bij Vierhuizen ingedijkt zou worden. Vanwege een financieel conflict met de kerkvoogdij gebeurde dit pas in 1927. Line heeft de Kerkvoogdijpolder niet ingepolderd zien worden. Haar familie verhuisde in 1897 naar Godlinze.
De stad en het platteland
Haar vader werd predikant in Godlinze, dat door de dorpelingen zangerig Glìnz werd genoemd. Het dorp, hoewel bijna even groot –of klein–, zag er heel anders uit dan Vierhuizen. Het lag op een wierde, een opgeworpen verhoging om droge voeten te houden bij overstromingen. De wierde van Godlinze is ruim zes meter hoog, en daarmee één van de hoogste van Groningen. Als Line de heuvel op fietste, moest ze flink bijtrappen, want de straatjes liepen steil omhoog. Op de top van de wierde stond de kerk, waar haar vader op zondag preekte.
Eerst ging Line in Bierum naar de normaalschool, zoals dat toen heette. Op de normaalschool werden onderwijzers opgeleid. Na de normaalschool vertrok Line naar de stad Groningen. Het was toen gewoonte voor jonge vrouwen van het platteland om een tijdje bij een paar ongetrouwde dames te verblijven, die de laatste hand moesten leggen aan de opvoeding van deze jongedames. Wat een verschil moest dat zijn geweest voor Line. Van het leven in kleine, traditionele boerendorpjes waar iedereen je kent, naar het grote, snelle, anonieme Groningen. De eerste weken bewonderde ze het exotische waar in de winkeletalages, de jurken van de stadse dames, de grandeur van de voormalige stadspaleizen. Line ging ook veel uit – want oh, wat hield ze toch van dansen.
Maar dat platteland, met al zijn wonderlijke bewoners en oude verhalen, bleef haar roepen. Toen ze 26 was, trouwde ze met Jan Hendrik Huizenga, een boerenzoon uit ’t Zandt. Ze keerde terug naar het weidse land. Het paar vestigde zich in boerderij Klein Wasinghehuis (ook wel Klein Washuis genoemd) bij Ten Boer, waar zij bleven wonen tot 1950. Line en Jan kregen drie zoons: Luidolf Harm, Klaas Willem en Jan Hendrik.
Op pad
Line was een graag geziene inwoner van Ten Boer. In het dorp kende ze bijna iedereen en iedereen kende haar. Ze was oprecht aardig, geïnteresseerd en had een grote belangstelling in- en voor mensen en de verhalen die zij vertelden. De verhalen die Line hoorde deden haar denken aan de verhalen die haar vader haar vertelde, als ze samen op de dijk wandelden. Een voorliefde voor geschiedenis en folklore was haar met de paplepel ingegoten. Haar oom Johannes, de broer van haar vader, was overleden toen ze twee was, maar vader vertelde vaak over hem. Johannes had het boekje Zeden, Gewoonten en Gebruiken in de Provincie Groningen geschreven en was daarmee één van de eerste folkloristen van Groningen. Line verslond de schrijfsels van haar oom, en begon zich steeds meer te interesseren in volksverhalen. Ze had er immers al zoveel gehoord in haar leven. Soms dacht ze terug aan de piraten van Vierhuizen.
Het idee om zélf volksverhalen te gaan verzamelen en het werk van haar oom voort te zetten, kreeg ze bij een lezing over het boek Gösta Berling van Selma Lagerlöf. Dit boek is een epos over het Zweedse plattelandsleven, gebaseerd op volksverhalen. Bij de lezing over dit boek werd aan de aanwezigen gevraagd of er in Groningen ook dergelijke verhalen bestonden. Zeker weten dat die bestonden – oude inwoners van Vierhuizen en in Godlinze hadden ze zelf vaak aan Line verteld, maar de verhalen stonden nergens opgetekend.
En dus trok Line erop uit om verhalen te verzamelen. De huisvrouw, de moeder, de boerin, de folkloriste. Line doorkruiste de hele provincie. Ze zocht en vond contact met de Groningers die haar van alles te vertellen hadden. De verhalen die ze hoorde kwamen vooral uit de monden van oudere mensen. Ze schreef de verhalen op zoals zij ze hoorde: in het Groningse dialect, zonder oordeel. Ze reisde van Hornhuizen naar Ter Apel, van imposante herenboerderijen naar kleine arbeidershuisjes, van klei naar zand.
Het Boek van Trijntje Soldaats – het eerste Nederlandstalige sprookjesboek
Line’s brommertje bracht haar ook naar het wierdedorpje Ezinge, in het Middag-Humsterland. Daar was op een zolder een bijzonder schriftje teruggevonden. Het schriftje stamt uit 1800 en behoorde destijds toe aan de toen 11-jarige Gerrit Arend Arends. In het schriftje schreef Gerrit de verhalen op die de huisnaaister Trijntje Soldaats hem vertelde. Trijntje Soldaats heette eigenlijk Trijntje Wijbrands, maar verkreeg haar bijnaam omdat ze getrouwd was geweest met een Duits soldaat in Hollandse dienst. Line hield het schriftje in haar handen en kon haar ogen niet geloven. Gerrit had zeventien van Trijntje’s vertelsels opgeschreven, waarvan één onvoltooid. Zijn kinderlijke handschrift en spelfouten ontroerden Line. Ze besloot de verhalen uit te gaan geven – mét de spel- en schrijffouten van de 11-jarige Gerrit. Groninger Volksvertellingen I: Het Boek van Trijntje Soldaats kwam uit in 1928, en werd door Johan Dijkstra geïllustreerd in houtsneden. Nicolaas Werkman zorgde voor de vormgeving en drukte het boek. Deze publicatie wordt over het algemeen gezien als het eerste in het Nederlands geschreven sprookjesboek.
Een jaar later volgde Groninger Volksvertellingen II: Het Boek van Minne Koning, eveneens geïllustreerd door Johan Dijkstra. Dit boek was iets anders opgezet: de vertellingen had Line zelf opgeschreven. Ze waren haar verteld door Minne Koning en andere Groningers. Het boek werd uitgegeven bij Noordhoff. In 1930 publiceerde ze bij J.B. Wolters het boek Groninger Volksverhalen, dat was bewerkt door K. ter Laan en voorzien van foto’s van Frits Knol. Line’s boeken werden een groot succes. A.J. Scholte schreef in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde van 1957 het volgende over Line: “Door het ongekunstelde van de inhoud, het aanschouwelijke en kernachtige van de taal oefenen deze werken een grote bekoring uit, we merken met hoeveel liefde en aandacht de schrijfster heeft geluisterd en hoe goed het haar is gelukt weer te geven hoe eenvoudige lieden als Minne Koning […] met enkele woorden en tekenachtige uitdrukkingen een situatie wisten te schilderen.”
Verhalen vertellen
Line had in drie jaar drie boeken gepubliceerd, maar ze zat nog boordevol ideeën. Ze besloot weer op pad te gaan om nieuw materiaal te verzamelen. Dit keer publiceerde ze steeds vaker in kranten en tijdschriften dan in boeken. De verhalen die ze had gehoord, vertelde ze op deze manier door aan de volgende generatie. In 1939 schreef Line op verzoek van de senaat van her Groninger studentencorps nog wel Het menselijk leven in het Groninger land, uitgegeven bij Van Gorcum en Comp. te Assen. Ondertussen gaf Line veel lezingen, vertelde ze op de Regionale Omroep Noord over haar bevindingen en schreef ze voor het Nieuwsblad van het Noorden. Ze was lid van een boel verenigingen, waaronder het Groninger Genootschap en de Maatschappij van de Nederlandse Letterkunde, en bestuurslid van onder meer Stad & Lande en Het Groninger Landschap.
Ook was ze intussen begonnen met fotograferen. Haar collectie is in bezit van de Groninger Archieven en grotendeels terug te vinden op de beeldbank.
Line had zich verbaasd over het grote aantal spookverhalen dat ze overal hoorde. Duivels, heksen, weerwolven, hiplichten. Ze kwamen overal in de provincie voor. Line had zich op dit onderwerp toegelegd en wilde een boek over duivelsverhalen uitbrengen. In haar werkkamer keek ze naar haar verzameling verhalen – van de helleput in Ter Borg bij Sellingen tot de dansende witte mevrouw met de bebloede zweep in Zuurdijk. Veel van die spookverhalen verwezen naar omens (voortekenen) van de dood.
Maar zelf zag die voortekenen niet. De dood, zo schreef A.J. Scholte in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde verraste Line te midden van vele plannen. In 1956 overleed ze, op 73-jarige leeftijd. Line heeft haar boek over spookverhalen niet meer uitgegeven zien worden. Het was Jacques Fijn van Draat die Line’s verzameling verhalen bundelde tot het boek Heksen en duivelsverhalen van het Groningerland, dat uitkwam in 1969.
Line ligt begraven in Ten Boer. Op haar grafsteen staat, in grote blokletters, ‘folkloriste’.
Nalatenschap
Line was een buitengewone vrouw. Ze voelde aan dat haar wereld veranderde. In de drang naar ‘moderniteit’ en ‘ontwikkeling’ was er geen plek meer voor volksverhalen, bijgeloof en magie. Het was de tijd van de onttovering, zoals Aafke Steenhuis het later zou noemen (nog zo’n bijzondere vrouw die Groningen in woord heeft weten te vangen). Line zag dat de oude generatie, de generatie die nog durfde te geloven in borries en witte juffers, langzaam ‘uit de tijd kwam’, om het maar op z’n Gronings te zeggen. Ze begreep instinctief dat al die prachtige volksverhalen daarmee dreigden te verdwijnen in de nevelen der geschiedenis.
En dus heeft ze daar eigenhandig een stokje voor gestoken. Laten we niet vergeten dat het, aan het begin van de twintigste eeuw, enigszins ongewoon was voor Groninger boerenvrouwen om op de brommer rond te rijden en publicaties te schrijven. Maar door haar toewijding, doorzettingsvermogen en een diepe liefde voor Groningen en de mensen die in het gebied wonen, weet Line ons vandaag de dag een uniek inkijkje te geven in een vergane, sprookjesachtige wereld.
En daarvoor wil ik haar vandaag herdenken en bedanken.
Bronnen
Scholte, A.J. “Eilina Johanna Huizenga-Onnekes,” Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1957): 72-75. Digitaal toegankelijk via http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003195701_01/_jaa003195701_01_0009.php.
Verantwoording
Ondanks dat ze zoveel voor Groningen heeft betekend, is er niet veel geschreven over het leven van Line. Daarom wilde ik haar met dit verhaal een plaatsje in de Groninger geschiedenis geven. Want dat verdient ze.
Natuurlijk weet ik niet zeker of ze met haar vader op de dijk heeft gestaan, of dat ze de jurken van de stadse dames bewonderde. Dat stel ik me zo voor, om uit de losse snippers bronmateriaal en feitjes een verhaal te kunnen maken. De data, plaatsen, publicaties en levensgebeurtenissen kloppen allemaal.
© Sanne Meijer, 2018