Vandaag is het precies 480 jaar geleden dat Meindert van Ham het mooie Appingedam innam. Nieuwsgierig geworden naar deze afschrikwekkende man, ben ik op zoek gegaan naar zijn levensverhaal.
Meindert van Ham was een Westfaals veldheer uit het plaatsje Hamm. Hij had een bijzonder beroep: hij was een soort militair ondernemer, of huur-bevelhebber. Met zijn huursoldaten stond hij in dienst van verschillende partijen, waaronder de Deense koning, maar ook de hertog van Saksen en de hertog van Gelre. Als die hoogwaardigheidsbekleders een stad wilden innemen of een oorlogje wilde voeren, was Meindert de uitgelezen persoon om dit uit te voeren. In zijn Groninger Encyclopedie omschrijft K. ter Laan deze Meindert, iets romantischer, als ‘bendeleider’ en ‘avonturier’.
Meindert was ‘kroepel und lam’. Hij liep mank en leed aan syfilis. Dat zorgt niet gelijk voor een indrukwekkend voorkomen. Maar imago was alles, wist Meindert. Daarom liet hij zich graag afbeelden met een zweep in zijn handen een onderdanige hond aan zijn voeten. Zijn bijnaam was dan ook ‘geessel Gods’. Zo ontwikkelde hij een beeld van zichzelf als sterk en genadeloos leider.
En genadeloos was hij zeker.
Meindert had moderne opvattingen over oorlogsvoering: hij ging prat op goede voorbereidingen van krijgshandelingen en eiste een strenge discipline onder zijn soldaten. Emotioneel was hij weinig betrokken: zo vocht hij vooral voor katholieke landheren, terwijl hij zelf waarschijnlijk protestantgezind was. Hij deed het voor het geld en hield er dan ook een redelijk luxe levensstijl op na. Door zichzelf en zijn leger in dienst te stellen van verschillende heren, werd Meindert niet zelden het onderwerp was van spotdichten. Eén zo’n anonieme auteur vergelijkt Meindert met de Hoer van Babylon. Dit Bijbelse figuur had verschillende koningen in haar ban, verkocht zich aan de vorsten die het meest boden, en liet vervolgens een spoor van ellende na.
Een treffende vergelijking.
In 1536 leende Meindert zich uit aan de hertog van Gelre. De Gelderse legeraanvoerder Berend van Hackfort streed toentertijd met man en macht tegen de heersende keizer Karel V. Stukje bij beetje wist Berend stukken land af te snoepen van keizer Karel. Nu had de hertog van Gelre zijn oog laten vallen op de stad Groningen – niet alleen in de strijd tegen Karel V, maar ook omdat Groningers tot dan toe koppig hadden geweigerd bij te dragen aan de oorlogslasten.
Berend wist dat een eventueel beleg van Groningen geen makkelijke opgave zou zijn. Daarom zocht hij contact met Meindert, die werd ingehuurd om deze opdracht te volbrengen. Volgens K. ter Laan bracht Berend het volgende advies over aan Meindert:
In ’t oesten bij den Delfziel sal die vorst een klockhuijs maken,
Dat sal op den Dam waken,
want van Den Dam willen wij maken een vest,
Om Groningen to slepen in onsen nest.
Met andere woorden: Meindert moest Appingedam (den Dam) innemen. Dat zou dan een uitvalsbasis worden, van waaruit westwaarts richting de stad Groningen gemarcheerd kon worden.
Zo gezegd, zo gedaan.
De stad Appingedam werd op 7 mei 1536 ingenomen door Meindert en zijn leger, met de schreeuw ‘Geller, Geller’ (‘Gelre, Gelre’). Van Ham dwong de inwoners van Appingedam eerst tot brandstichting en verplichtte hen daarna om de stad te versterken. Men moest met hun spaden en schoppen komen en werken aan de schansen. Van Ham noemde zich vervolgens de ‘Schoppenkoning’.
Tijdens zijn beleg van Appingedam voerde Van Ham een huiveringwekkend schrikbewind uit. In zijn pogingen om richting Groningen te komen, werden Bedum en Ten Post verwoest en later ook nog Tjamsweer, Jukwerd, Solwerd en Oosterwijtwerd. Alles lag in puin. Lang duurde Meindert’s bewind gelukkig niet: al in september van datzelfde jaar werd hij verslagen door Georg Schenck van Toutenburg, de stadhouder van keizer Karel V.
Na zijn korte Groningse intermezzo, voegde Meindert zich bij de Gelderse bevelhebber Maarten van Rossum (uiteraard niet die in zwarte kleding gehulde grijsaard die we kennen van tv). Meindert en Maarten moeten goed bij elkaar gepast hebben, want Maarten’s motto was het ietwat sadistische ‘Blaken en branden is het sieraad van de oorlog’.
Afgezien van het zaaien van dood en verderf had onze Meindert nog een specialiteit: dichten. Het Antwerps Liedboek uit 1544 bevat een aantal historieliederen waar enkele krijgsondernemingen van buddies Meindert en Maarten worden bezongen. Er is ook een lied van Meindert’s hand in opgenomen, dat heet: ‘Een nieu liet wy heffen aen’. Dat lied bestaat uit maar liefst dertien strofen. In de laatste strofe noemt Meindert zichzelf nog even bij naam, en gaat daarbij zelfspot niet uit de weg:
De [die] uns dit nie ledlin [nieuwe lied] sang
Meinert van Hamme is he genannt,
De heft gar [heel] wol gesungen
He drinkt vel lever [liever] Rinschen kolden win
Als ‘t water ut dem brunnen.
Hij drinkt liever wijn dan water. Daar komt die luxe levensstijl weer om de hoek kijken hè. Meindert ging daarom rustig door met zijn militaire werk voor wisselende opdrachtgevers. Dat kon soms best verwarrend zijn. Zo riep een gefrustreerde Schenck van Toutenburg eens: ‘‘Meynert van Ham bedrijfft selsame handelinge, dan is hie Holsteins, dan is hij Gelrisch, men wet nyt wue mens myt hem hefft.’’
Je wist gewoon niet wat je aan Meindert had.
Bronnen
Laan, ter, K. “Ham, Meindert van den.’’ Groninger Encyclopedie, via http://www.groningerencyclopedie.nl/.
Wissing, van, P. ‘‘Meindert van Ham en het beleg van Heinsberg: Een anti-Gelders historielied uit het Antwerps Liedboek.’’ Literatuur: Tijdschrift over Nederlandse Letterkunde 10 (1993): 257-264.
Zuylen van Nyevelt, van, W. “Een nieu liet wy heffen aen. Ps. XLVI,’’ in Souterliedekens, eds. Elizabeth Mincoff-Marriage. Den Haag: Martinus Nijhoff, 1922.