Regelmatig krijg ik de vraag: welke plek in Groningen zou je nog héél graag eens willen bezoeken? Mijn antwoord: Rottumeroog! Waarom? Omdat de geschiedenis van dit eiland nauw verknoopt is met de geschiedenis mijn ‘tweede thuisland’: Ierland.
En ook omdat Rottumeroog een onbewoond eiland is, natuurlijk! Het is alleen in de zomer toegankelijk, door deel te nemen aan enkele zomerexcursies van Staatsbosbeheer. Daarnaast zou ik er graag nog eens heen willen omdat het een Gronings Waddeneiland is (alhoewel, Schier… nou ja, laat ik daar verder niet op in gaan). Maar ja, Ierland en Rottumeroog. Dat is toch wel een onverwachte connectie. Hoe dat precies zit? Dat lees je hier.
De verkoop van het eiland
Rottumeroog had eeuwenlang toebehoord aan het klooster Juliana te Rottum, waar het eiland dan ook naar vernoemd is. Na de reductie van Groningen in 1594 kwam Rottumeroog in handen van de Staten van Stad en Lande, die het verpachtte. Rottumeroog was toen trouwens een stuk drukker dan nu: oude kaarten tonen twee nederzettingen op het eiland. Er waren pakhuizen, er stond een kapel en kinderen konden er naar school. De schoolmeester was tevens strandvoogd. Al aan het begin van de zeventiende eeuw liep het inwoneraantal terug. De overheid besloot het eiland weer te verkopen. Het eiland wisselde meerdere malen van eigenaar, vaak ging het om een jonker met een borg op het vaste land. Tot er op 23 december 1706 een bijzondere verkoopakte werd ondertekend.
Christina Trip en Abel Eppo van Bolhuis verkochten op die dag het eiland voor 3000 carolusguldens aan de Ierse Donough MacCarthy, graaf van ClanCarty. Er stond toen nog maar één huis op Rottumeroog. De graaf kreeg het huis er dan ook bij, inclusief alles wat erin stond. Daarnaast was hij ook eigenaar van een aantal zandbanken, een schip, twee paarden en wagen en visnetten. Bovendien werd hij nu de rechtmatige eigenaar van alles wat aanspoelde. Maar hoe raakte de graaf van ClanCarty verzeild op deze afgelegen, eenzame, ruige plek?
Glorious Revolution
Laten we zeggen dat het (toch zeker deels) noodzaak was. Even terug naar het begin. Donough MacCarthy, graaf van ClanCarty, werd geboren in Blarney, bij Cork, in 1668. Ik heb zelf een halfjaar in Cork gestudeerd en heb destijds ook een bezoekje gebracht aan Blarney Castle, waar je op de kop uit de toren moet hangen en een steen in de muur moet kussen om zodoende de gave van welbespraaktheid te bemachtigen. Toen had ik nog geen idee van de link met Groningen.
Hoewel de graaf van ClanCarty protestants werd opgevoed, bekeerde hij zich tot het katholicisme en was dan ook aanhanger van de katholieke Engelse koning Jacobus II. Helaas voor hem stak de protestantse Nederlandse stadhouder Willem III van Oranje-Nassau de plas over en versloeg Jacobus II in de Slag bij de Boyne. Engeland, Schotland en Ierland kregen nu een protestantse koning en koningin: William of Orange en Mary Stuart. Deze episode kwam bekend te staan als de Glorious Revolution van 1688. Hoeven we niet per se trots op te zijn: de Nederlandse bemoeienis zou de politieke situatie in Ierland tot de jaren negentig van de vorige eeuw danig verpesten.
Ballingschap
De graaf van ClanCarty had tegen onze Willy gestreden en werd daarom voor straf opgesloten in de Tower of London. Na drie jaar wist hij te ontsnappen door een aangeklede pruikenbol in zijn bed te leggen. Een tijdje later werd hij weer opgepakt, maar grote publieke belangstelling en een succesvolle campagne voor zijn vrijlating zorgden er voor dat hem gratie werd verleend. Op voorwaarde dat hij het land meteen zou verlaten en nooit meer terug zou komen.
Dus pakten ClanCarty en zijn vrouw Elizabeth hun koffers. Het was inmiddels 1698. De inhoud van de koffers was alles wat ze nog hadden, want al hun bezittingen waren verloren gegaan. Een groot deel hiervan ging naar de Nederlander Hans Willem Bentinck, adviseur van de Engelse koning Willem III. Die eigende hemzelf dat gewoon toe. We komen er als Nederlanders niet bijzonder goed van af in dit verhaal.
ClanCarty’s tijd op Rottumeroog
De eerste jaren van hun ballingschap woonden de graaf en zijn vrouw in Hamburg-Altona, op een eiland in de Elbe. In 1707 vertrokken ClanCarty, zijn kinderen en zijn personeel naar Rottumeroog, waar hij enkele jaren eerder al eens op bezoek was geweest tijdens één van zijn rondzwervingen. Zijn vrouw was inmiddels overleden. Hij onderhield zichzelf in Rottumeroog door met zijn knechten op strooptocht te gaan, op zoek naar gestrande materialen en scheepswrakken. De graaf van ClanCarty gaf graag overdadige feesten, dronk wijn alsof het water was en ontving allerlei politieke lotgenoten (waardoor het Britse koningshuis de Staten-Generaal weer beval gerechtelijk onderzoek te doen, zonder gevolg).
ClanCarty was overigens geen 365 dagen per jaar op Rottumeroog: hij reisde veel en had meerdere uitvalsbases. Zo verbleef hij ook geruime tijd in Ezumazijl (Friesland), Zoutkamp, Wittenbergen (Holstein) en Delfzijl. Als het maar dichtbij zee was. De Kerstvloed van 1717 dwong ClanCarty om Rottumeroog te verlaten. Hij vestigde zich tijdelijk op de toen nog buitendijkse wierde Groot Zeewijk, ten noorden van Warffum. Daarna woonde hij ook nog een tijdlang gratis op borg Elmersma in Hoogkerk. In 1731 verkocht ClanCarty het eiland uiteindelijk aan een meneer met de geweldige naam Piter Pivé. De Dokkumse koopman verwierf met Rottumeroog zijn eigen p(r)ivé-eiland. Na de dood van Pivé kwam het eiland weer in handen van de provincie. ClanCarty sleet zijn laatste jaren in Holstein. Hij overleed op 1 oktober 1734 op 67-jarige leeftijd in een hofstede in Hamburg-St. Pauli, en liet een indrukwekkende hoeveelheid schulden na.
Sterke verhalen
Iets anders wat de graaf van ClanCarty achterliet: stof voor sterke verhalen. In Ierland en in Engeland is hij nog steeds een bekend figuur – niet in de minste plaats door alle roemruchte verhalen die zijn overgeleverd. Hij is aan de andere kant van de Noordzee vooral bekend wegens de schandalen rondom zijn huwelijk. Ook in Groningen is zijn leven gehuld in volksverhalen en legendes. Op Rottumeroog zou hij een harem hebben onderhouden. D.H. Schortenhuis schrijft in zijn boek cleyn eilant Rottum: “een overmaat van vrouwelijk schoon, een zwarte, een blonde en een rode, allemaal waddensex. […] Er zou boven Rottum in zomernachten een rosse gloed gehangen hebben”. ClanCarty had sowieso een buitenechtelijke relatie met Martien Mindels uit Warffum; hun zoon werd doodgeboren en is in de kerk van Warffum begraven. Schortenhuis: “Eenzame eilanden zijn altijd brandpunten van verlangens” (Schortenhuis, 1975).
ClanCarty was een avonturier en een tikkeltje excentriek. Hij staat in de volksmond en overleveringen nog steeds bekend als de Malle Graaf. Een kolk en een boerderij bij Oudwoude in Friesland, waar hij ook een tijdje een huisje bezat, staan nog steeds bekend als het Mâlegraafsgat en de Mallegraafsboarch. Maar een ieder die Ierland goed kent zal kunnen beamen dat ‘een beetje mal’ gewoon Iers is. En dat is waarom ik zo gek ben op dat land. En op de Malle Graaf. Want hij brengt Ierland en Groningen samen.
Níl aon tinteán mar do thinteán féin.
Bronnen
Duinkerken, van, W. (red.) De historie van Warffum, Breede en Rottummeroog. Hoogezand, 1989.
Postma, R.H. Donough McCarthy, 4th earl of Clancarty. Oudwoude, 2008.
Schortinghuis, D.H. Cleyn eilant Rottum. Haren/Groningen, 1975.
Foto’s via beeldbankgroningen.nl.
© Sanne Meijer, 2018