BAM! Een windvlaag doet de autodeur met een klap dichtslaan. Ik worstel me met moeite in mijn jas, die woest om me heen wappert, en stop mijn fotocamera in mijn zak. Het is een zondagochtend in juli, maar het lijkt of we in een novemberstorm zijn beland. De grijze luchten vormen op zich geen verkeerde setting, want mijn moeder en ik zijn op zoek naar een mysterieuze begraafplaats in Stadskanaal.
Naar een particuliere familiebegraafplaats, welteverstaan. Nu dacht ik deze omgeving vrij goed te kennen, maar van de ‘Uniken begraafplaats’ had ik nog nooit van gehoord – tot een aantal lezers mij hierop wees. Ik had van tevoren opgezocht waar de begraafplaats zich zo’n beetje bevindt. De begraafplaats ligt niet pal aan het kanaal – zoals de rest van Stadskanaal – maar een beetje verscholen in de omliggende weilanden. Als een verborgen schat, eigenlijk.
En zo zijn we die zondagochtend door een gietijzeren hek gereden. Op de ene pilaar van het hek lazen we ‘begraafplaats’, op de andere ‘familie Uniken’. Een prachtig paadje, omzoomt door eeuwenoude bomen, voerde ons richting een boerderij. Daar konden we de auto parkeren en nu trekken we dus onze jas aan om te voet verder te gaan. Een modderig zandpad met sporen van trekker banden slingert door de akkers. Het is er mooi. Het bladerdek van de hoge bomen ruist in de wind, en de geur van bloeiende aardappelvelden herinnert ons eraan dat het zomer is.
Opzichter der Stadsvenen
Terwijl we richting het bosje in de verte lopen, kletsen mijn moeder en ik wat over de naam ‘Uniken’. Dat is een bekende naam in de Veenkoloniën. In Stadskanaal is een Unikenstraat en Unikenkade. Dat is niet zonder reden: de familie Uniken stond aan de wieg van ‘het’ Stadskanaal. Jan Uniken (1704-1782) kocht in 1735 een veenderij bij Wildervank en trad toe tot de ‘Wildrvankster Partcipanten’. Namens deze club van veeneigenaren overlegde hij met de stad Groningen over de aanleg van een nieuw kanaal, evenwijdig aan de grens met Drenthe, dat de ontginning van Westerwolde mogelijk zou maken. Zo geschiedde: in 1765 werd begonnen met het graven van het Stadskanaal.
De aanleg van het Stadskanaal duurde bijna een eeuw, en de familie Uniken bleef nauw betrokken. Jan’s kleinzoon, ook Jan Uniken (1783-1859) geheten, werd ‘opzichter der Stadsvenen’. Namens de stad Groningen hield deze ‘jonge’ Jan toezicht op het veengebied van Bareveld tot Stadskanaal. Daarnaast was hij ook zelf vervener – zijn vader en hijzelf hadden het grondbezit van zijn opa Jan inmiddels flink uitgebreid. Langs het Stadskanaal liet Jan Uniken in Wildervank (nu behorend tot Stadskanaal) de Unikenborg bouwen: een boerderij met een indrukwekkende tuin, een aantal vijvers en een stuk bos.
School, spaarbank, begraafplaats
Het ging Jan Uniken voor de wind. Hij had de middelen om zich in te zetten voor de ontwikkeling van de Veenkoloniën. Op sociaal vlak was Uniken betrokken bij de oprichting van de eerste school en de eerste Nutsspaarbank in de regio. Maar ook op economisch gebied zorgde Uniken voor een impuls: zo regelde hij dat turf uit de Drentse Veenkoloniën eveneens door het Stadskanaal zou worden afgevoerd. Dat zorgde voor een flinke toename in geïnde passage- en sluisgelden.
In de herfst van zijn leven begon Jan Uniken na te denken over zijn dood. Koning Willem II had zich genoodzaakt gevoeld om -om hygiënische redenen- kerkbegrafenissen te verbieden, en Jan Uniken zag het niet zitten om begraven te worden op een gemeentelijke begraafplaats. Maar Uniken zou Uniken niet zijn als hij daar geen oplossing voor wist te vinden. Bij de Unikenborg legde hij in de jaren vijftig van de negentiende eeuw gewoon een eigen familiebegraafplaats aan.
De schoonheid van eenzaamheid
Ruim anderhalve eeuw later lopen mijn moeder en ik richting diezelfde begraafplaats. De Unikenborg is inmiddels verdwenen, waardoor de begraafplaats er wat verloren bij ligt. De schoonheid van eenzaamheid. Toch staat er vlakbij de begraafplaats nog wel een boerderijtje met bijschuur, uitkijkend over de landerijen. Het is de oude dienstwoning uit 1890. Bewoners van dit boerderijtje zouden een spectaculair uitzicht hebben, bedenk ik me. Maar er woont hier niemand meer. Al een tijdje, zo te zien. Ondanks het feit dat het om een rijksmonument gaat, liggen de ruiten aan diggelen, vallen de kozijnen van ellende uit elkaar en is de gevel compleet overwoekerd door klimop. Er groeit een boom in huis. Van wie is dit pand nu? En hoe gaat dit verder? Als ik over een paar jaar terugkom, zal het boerderijtje er dan nog staan?
De dienstwoning vormt een schril contrast met het volgende rijksmonument dat we tegenkomen: het toegangshek. Dit groengekleurde hek ziet er goed onderhouden uit. Het leidt ons naar de begraafplaats. Verspreid over het onregelmatige gras, rustend op zacht mos, staan en liggen zesentwintig grafstenen. Sommige zerken zijn ingetogen, anderen rijkversierd. De oudste grafsteen is van Jan Uniken’s achterneefje Ellerus Harmannus van der Tuuk, die twee dagen na zijn geboorte in 1857 overleed. De laatste teraardebestelling was in 1964.
Grafmonument
In 1859 werd Jan Uniken, inmiddels eigenaar van 800 hectare grond, zelf begraven op de familiebegraafplaats. Zijn vermogen liet hij na aan zijn broer Egbert. Een eenvoudige grafsteen lag natuurlijk niet in lijn met Uniken’s karakter, dus wordt zijn laatste rustplaats nog immer gemarkeerd door een imposant grafmonument met een natuurstenen vaas erop.
Terwijl we daar staan, op die mysterieuze en toch wat eenzame plek, wordt de stilte opeens doorbroken door een geluid waarvan mijn nekhaar overeind gaat staan. Een schel getoeter als van een soort hoorn, zomaar uit het niets. Het geluid wordt meegevoerd door de wind. Ik kijk weifelend naar het grafmonument van Jan Uniken en een halve seconde vraag ik me af of hij me iets wil vertellen. Dan schiet mijn moeder in de lach. “Het is de STAR stoomtrein!”
Bronnen
Westerink, C. “Jan Uniken, regelaar tot aan zijn graf.” De Verhalen van Groningen, klik hier.
© Sanne Meijer, 2020