zondag 22 november 2015
In dit gedeelte van mijn tocht langs de Groninger kustlijn fiets ik van het dorpje Hornhuizen naar het gehucht Broek. Ik doe dan zes naast elkaar gelegen plaatsjes aan: Hornhuizen, Kruisweg, Kloosterburen, Molenrij, Kleine Huisjes en Broek. Over elk dorpje heb ik een klein verhaaltje geschreven.
De kerktoren van Hornhuizen
In Hornhuizen was ik al eens eerder. Een aantal jaren terug was ik met mijn moeder en oma op een mini-fietsvakantie in Noord-Groningen en toen verbleven we in Hornhuizen. Het dorpje heeft me nooit geheel losgelaten. Ten eerste vanwege de mooie accommodatie waarin we verbleven, zo prachtig gelegen in deze weidse Groningse uithoek, en ten tweede vanwege een element dat tevens ook de bekendste eigenschap van het dorpje Hornhuizen is: de kerktoren.
De huidige toren stamt uit de veertiende eeuw. In 1814 stortte het bovenste gedeelte in en kwam er een zogenaamde ‘lantaarn’ voor in de plaats – dit is een koepeltje. Een tijdje later kreeg Hornhuizen de torenklok van Ranum. Vanuit het koepeltje kunnen bezoekers nog altijd van het uitzicht genieten: in de verte strekt het Wad zich uit, en op heldere dagen is zelfs Schiermonnikoog te zien.
De kerktoren is altijd van verre te zien en bijzonder herkenbaar, want die is felgeel geverfd. Dit wordt ook wel ‘Grunnegs gold’ wordt genoemd: hardgeel dat voor bladgoud door moet gaan. Dat is niet voor niets: ooit deed de toren namelijk dienst als vuurtoren. Bovenin de toren heb je zoals gezegd een fantastisch uitzicht over de Waddenzee. Die zee kon erg verraderlijk zijn; niet zelden liepen schepen vast of vergingen in de woeste golven. Alleen zeelui uit de buurt, die de Waddenzee precies kenden, wisten waar de geulen liepen. Daarom was de vuurtoren erg belangrijk om de weg te wijzen.
Voor er van die grote vuurtorenlampen waren, werden open vuren aangestoken om het scheepsverkeer de weg te wijzen. Vaak diende de kerktoren als zo’n toren waar het vuur op aan werd gestoken. Niet verwonderlijk dus dat er af en toe zo’n kerktoren afbrandde. De toren van Hornhuizen werd in 1247 verwoest door een hevige brand. Of deze ontstond door zo’n vuurtorenbrandje, is niet geheel zeker – maar wel waarschijnlijk.
Bron: Landmerken. ”Hornhuizen.” Geraadpleegd 03-11-2015. http://www.landmerken.nl/locaties/hornhuizen/het-verhaal-van-hornhuizen/
Het kruispunt van Kruisweg
Het volgende dorp is Kruisweg. Dat bestaat uit een kruispunt, een stel krielkippen dat over straat scharrelt en, als een fata morgana, een supermarktje. Ik heb al een tijdje dorst dus race ik naar binnen. Er is één kassa open, er is één medewerker en er één andere klant. Hij koopt een kratje bier en ik een doosje met druiven. We knikken vriendelijk naar elkaar. Daarna gaan we ieder ons weg. Hij in zijn afgeragte Golf, ik op mijn afgeragte Batavus.
Ik ken Kruisweg eigenlijk helemaal niet, dus maak ik even een rondje. Dit dorpje is pas in de negentiende eeuw ontstaan, om woonruimte te bieden aan de polderwerkers. Er staan nu zo’n 150 huisjes. Waar de naam ‘Kruisweg’ op slaat is natuurlijk niet erg moeilijk te achterhalen: het dorpje is ontstaan op een kruispunt van de weg van Kloosterburen naar Hornhuizen en de weg van Leens naar de kust. Overigens heette Kruisweg eerst Uilennest; het was genoemd naar één van de grote boerderijen in de buurt. Om één of andere reden had deze naam volgens de gemeenteraad van de voormalige gemeente Kloosterburen een negatieve bijklank. Daarom werd in 1923 gekozen voor de huidige naam.
Bron: van der Ploeg, P. Doorlopen van Kruisweg 1850-2010. Groningen, de Marne, 2011.
Carnaval in Kloosterburen
Vervolgens kom ik aan in Kloosterburen, waar ik maar weinig van weet, behalve dan dat het elk jaar een carnavalsoptocht kent. Dat weet ik, omdat Kloosterburen al jaar en dag met (mijn) Ter Apel concurreert om de eervolle titel van wie het grootste carnavalsfeest van het Noorden heeft. Dat is een bijzonder gevoelige kwestie. Veel concurrentie hebben Kloosterburen en Ter Apel niet: het zijn namelijk de enige dorpen in Groningen met een eigen carnavalsvereniging (eigenlijk hoor ik als Troapeler hierbij wel trots te vermelden dat Ter Apel er zelfs twee heeft).
Enfin, deze carnavaleske activiteiten in Kloosterburen duiden natuurlijk op katholicisme. Dat is wel een beetje vreemd, want het overgrote deel van het Hogeland is hervormd. Aan de andere kant is het ook niet zo vreemd, want de naam ‘Kloosterburen’ verwijst al naar een katholieke geschiedenis. Vroeger hebben hier namelijk twee kloosters gestaan: Oldeklooster (rond 1175) en Nijenklooster (1204), die beide toebehoorden tot de Premonstratenzers. Die zijn er helaas niet meer (in Ter Apel hebben we nog wel een middeleeuws klooster) (maar dat terzijde).
Nee maar in alle eerlijkheid – ik vind Kloosterburen een uiterst charmant dorpje. Alles straalt knusheid uit. Ik zou graag nog eens carnaval willen meemaken in het Kronkeldörp (de naam van Kloosterburen in carnavalstijd)!
Geen molens in Molenrij
In het volgende dorpje, Molenrij, zit een jongetje te vissen aan een kanaal. Hij staart me ongegeneerd aan terwijl ik een rondje loop. Het kanaal waar hij zich zo geduldig bevindt, heet de Molenrijgstermaar. Er is een klein haventje en die is goed te bereiken voor boten; er liggen dan ook verschillende mooie vaartuigen. De huizen zijn redelijk statig; dit geeft Molenrij een enigszins chique uitstraling.
Onder het aloude Groningse motto ‘waarom lange woorden gebruiken als het kort kan’, wordt Molenrij in het Groningen simpelweg ‘Rieg’ genoemd. Het woord ‘rij’ of ‘rijge’ duidt op een rij huizen, en dus niet op een rij molens. Toch is Molenrij ontstaan rond drie molens die hier hebben gestaan. Verwarrend! In principe betekent Molenrij dus ‘een rij huizen rondom molens’. Of zoiets.
Hoe dan ook, van de molens is er geen over. De eerste werd gebouwd in 1543 en de laatste brandde in 1955 af. In het begin van de jaren negentig is er geprobeerd enkele van de molens te herbouwen, maar helaas waren de fondsen niet toereikend.
Leuk feitje: vroeger stond hier nog een mosterdfabriek waar Marne-mosterd werd geproduceerd (je weet wel, die bekende mosterd die in alle supermarkten te verkrijgen is).
De Grote Boerderijen en Kleine Huisjes van Kleine Huisjes
Kleine Huisjes, of Lutje Hoeskes, is ontstaan omdat er huisvesting moest komen voor de polderwerkers in de negentiende eeuw. Kleine Huisjes doet zijn naam eer aan want er staat heel veel kleine huisjes.
Er zijn echter wel enkele oudere en grotere boerderijen nabij Kleine Huisjes. Oud Bokum en Nieuw Bocum zijn twee van zulke boerderijen. In het verleden heeft op de plek van deze boerderijen zelfs een steenhuis (voorloper van een borg) gestaan, met de naam Bokema. De laatste vermelding hiervan is al in 1615. Het steenhuis maakte plaats voor een boerderij, maar die was geen lang leven beschoren. In 1717 verdween de boerderij in de golven van de Kerstvloed. Nadien werd de dijk iets ten zuiden weer opgebouwd, en kwam de boerderij Bocum dus ook zuidelijker te liggen. Toch is de plek van het oude steenhuis nog duidelijk te zien in het landschap: het perceel steekt boven de omliggende weilanden uit. Boerderij Bocum werd in 1819 gesplitst in de reeds bestaande boerderij Oud Bokum en de nieuwe boerderij Nieuw Bocum. De boerderij en bijschuur van Oud Bocum hebben de status van rijksmonument.
Niet ver van Bokum ligt de Ikemaheerd. Dit is nog zo’n oude boerderij. Deze behoorde tot 1594 toe aan het eerder genoemde Oldenklooster (bij Kloosterburen). Boerderijen die toebehoorden tot kloosters werden ‘voorwerken’ genoemd en zorgden voor het nodige eten. Na de Reductie van Groningen verloor de boerderij deze functie. Ook de Ikemaheerd heeft de Kerstvloed niet overleefd. In 1717 verdronken alle bewoners. De boerderij werd ten zuiden van de nieuwe dijk heropgebouwd, en in 1865 weer afgebroken – om 22 jaar later iets oostelijker weer te worden herbouwd.
Bron: Beukema, G.F. ”Nieuw Bocum”, “Oud Bokum” en “Ikemaheerd”. In: Gedenkboek Nijverheid 1991. Deel 2: Boerderijen in de Marne en hun bewoners. Leens: Vereniging ter Bevordering Landbouw en Nijverheid, 1991.
Bedwelmd in Broek
In het gehucht Broek kom ik voor een reeks verleidingen te staan. Dat is onverwacht, want Broek is maar heel klein (63 inwoners), dus dan zou je niet denken dat ik daar drie keer op de rem moet trappen omdat mijn aandacht getrokken wordt door iets bekoorlijks. Toch gebeurt dat wel.
De eerste stop is tussen Kleine Huisjes en Broek. Daar word ik verrast door een veld vol lathyrus (pronkerwten) in allerlei kleuren. Het is een haast feeëriek gezicht. Even overweeg ik me in het veld te werpen, maar dat is natuurlijk wel een beetje raar. Bovendien zwermen er enorm veel wespen rond. De heerlijke geur die de bloemen verspreiden – en die mijn kant op wordt geblazen door de aantrekkende wind – zorgt ervoor dat ik bedwelmd verder fiets.
Verderop, in Broek zelf, verkoopt iemand verse tuinbonen die je zelf nog uit de megaboon moet halen, weet je wel. Even overweeg ik wat mee te nemen, maar mijn tas zit al zo vol en ik moet nog een eind fietsen. Spijtig fiets ik door.
Ik ben nog niet goed en wel onderweg of ik zie weer iets waar ik niet zomaar langs kan fietsen. Het is een zorgboerderij met een ambachtelijke kaasmakerij en boerderijwinkel. Hier wordt op authentieke wijze kaas gemaakt van geitenmelk. Ik houd van kaas. De kazen die hier gemaakt worden hebben duidelijk een element van ‘Wadden’ in zich: zo zijn er bijvoorbeeld soorten met zeewier en zeekraal te vinden! Jummie…
Tot slot…
En zo ben ik, al kaas-etend, bij het eindpunt van deze aflevering gekomen. Volgende keer zal ik in Pieterburen arriveren, en dat belooft natuurlijk ook een bijzonder verhaal te worden.
Meer lezen?
Nog niet uitgelezen over mijn tocht langs de Groninger kust? Klik hier!
© Sanne Meijer, 2015.