dinsdag 22 december 2015
In dit gedeelte van mijn fietstocht langs de Groninger kustlijn ben ik in Pieterburen. Hoewel ik er eigenlijk alleen een stop maakte om pauze te houden, ontdekte ik er toch nieuwe en bijzondere verhalen. Pieterburen was niet altijd het dorp der schattige zeehonden. Lees mee over een bekende moordzaak en een huis vol zeerovers…
Het blijft een vreemde gewaarwording om vanuit de omliggende Hoogelandster dorpjes Pieterburen binnen te komen. De rust en stilte maakt plaats voor drukte en lawaai. Pieterburen is hét centrum van toerisme in Noord-Groningen: hier vertrekken de wadlooptochten richting het mooie Groningse wad, hier bevindt zich het startpunt van het Pieterpad en er is natuurlijk de Zeehondencrèche. Er zijn verschillende (toeristen)winkeltjes en er is meer dan genoeg horeca-aanbod.
Dat komt goed uit, want ik heb honger. Tijd voor een pauze! Ik plof neer op een terrasje en bestel een Groningse mosterdsoep met wat brood. De soep is heerlijk, maar ik krijg er slechts twee kleine sneetjes stokbrood bij en betaal er een vermogen voor. Ik glimlach in mezelf, welkom in Pieterburen! Terwijl ik mijn soep oplepel zie ik hordes mensen voorbijgaan. Bussen vol toeristen die al foto’s makend uitstappen, groepen mensen met wandelschoenen, rondspringende kinderen met ijsjes en zeehondenknuffels, sportief uitziende fietsers.Ik vraag me af wat ik over Pieterburen moet gaan schrijven: iedereen kent het plaatsje wel en de meeste Groningers zijn er wel eens geweest.
Na mijn soep wandel ik langs het kerkje. Dat is best groot voor een dorpje met maar 375 inwoners. Hoewel Pieterburen voor het eerst wordt genoemd in 1371, dateert de eerste vermelding van de Petruskerk pas van 1448. De kerk werd toen genoemd in een testament van een bewoonster van de borg Dijksterhuis (ook wel Huis of Borg ten Dyke genoemd). Deze borg stond ten noorden van Pieterburen.
Deze borgbewoners zijn door de geschiedenis heen intensief betrokken geweest bij de Petruskerk. Deze gotische kerk werd dus in de eerste helft van de vijftiende eeuw gebouwd. De familie Alberda van het Dijsterhuis liet er een eigen herenbank plaatsen en een grafkelder aanleggen. Eerst kende de kerk een losstaande toren, maar die is wegens bouwvalligheid gesloopt. Aan het begin van de negentiende eeuw werd een nieuwe toren aan de kerk vast gebouwd, ook door de Alberda’s. Die toren deed tevens dienst als dorpsgevangenis.
Binnen in de kerk zijn een aantal indrukwekkende elementen te zien, zoals een triomfboog en een bijzondere preekstoel. Maar het zijn de rouwborden die de meeste aandacht naar zich toetrekken. De rouwborden behoren zowel tot de jongste als de oudste in de provincie Groningen. De jongste rouwborden zijn die van de Alberda’s en stammen uit de achttiende en begin negentiende eeuw. Blijkbaar vonden ze zichzelf bijzonder interessant want van één van de familieleden hangen er zelfs twee borden.
De oudste rouwborden zijn voor de ouders van bewoonster Emmerentiana Sonoy en stammen uit de zestiende eeuw. Emmerentiana’s ouders heetten Diderick van Sonoy en Maria van Malsen. Het echtpaar Sonoy vestigde zich na de reductie van Groningen bij hun dochter en schoonzoon in het Dijksterhuis. Diderick Sonoy was een man met een verhaal. Hij was een bekende watergeus en gouverneur van het Hollands Noorderkwartier, een gerespecteerd man die tot zijn dood bleef strijden tegen de Spanjaarden. Toen hij kwam te overlijden in 1597, werd zijn begrafenis zelfs bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland.
Diderick’s tijd op het Dijksterhuis heeft veel stof doen oplaaien en geleid tot één van de bekendste moordverhalen in de Groningse geschiedenis. Op één van zijn reizen nam Diderick Sonoy een ‘Moriaan’ mee als slaaf. Een ‘Moriaan’ was een getint persoon, vaak van Arabische afkomst. Volgens de overlevering heette deze onfortuinlijke bediende ‘Zwarte Pier’. Zwarte Pier werd verliefd op het dienstmeisje van de borg, maar toen die hem afwees, vermoordde hij haar. Ook de blanke knecht, naar wie haar voorkeur uitging, moest het ontgelden. Deze crime passionnel zorgde ervoor dat Zwarte Pier op 20 oktober 1596 werd onthoofd, even ten noorden van de borg. Zijn geest heeft er de volgende eeuwen rondgewaard. Een onuitwisbare bloedvlek op de vloer van de ‘Morjaanenkamer’ in het Dijksterhuis herinnerde nog eeuwenlang aan deze moorden: zelfs in de twintigste eeuw verklaarden oudere omwonenden dat zij de vlek ooit hadden gezien.
Verwonderd staar ik naar de rouwborden. Wat een geschiedenis gaat daar achter schuil. Ik ga even zitten op een kerkbankje en voel een drang om dat Dijksterhuis (met alle gekke verhalen en malle bewoners) te bezoeken en met eigen ogen te zien, maar dat gaat helaas niet meer. In 1903 werd de borg afgebroken. Daar zijn nog wel wat foto’s en tekeningen van: het lag te midden van weidse landerijen en tussen wat bossen.
Toch zag de omgeving van het Dijksterhuis er niet altijd zo uit: het huis was oorspronkelijk gebouwd op een zandplaat in het wad en heeft zelfs nog buitendijks gelegen. Het wordt aangenomen dat de eerste bewoners hun kost verdienden met de zeeroof – echt waar! De zeerovers verbleven op het kasteel en daar werden dan de door zee- en strandroof verkregen goederen opgeslagen. Daarmee worden de bewoners van het Dijksterhuis dan wel tot de zogenaamde ‘Likedelers’ gerekend. De naam van deze vijftiende-eeuwse groep piraten op de Noordzee verwees naar de manier waarop zij hun buit verdeelden: gelijk onder alle leden. ‘Likedelers’ is oud-Nederduits voor ‘gelijkdelers’. Toen de borg een roversnest was, heette de vrouw des huizes Oede Ponta den Dijk – en bij haar dood verklaarde ze dat ze ‘angst voor harer ziel’ had…
Toen er een nieuwe dijk werd aangelegd kwam de borg binnendijks te liggen. Vanwege de oorspronkelijke zandplaat lag het huis hoger dan zijn omgeving en kon daardoor de stormvloeden van 1570 en 1717 ongehavend doorstaan. Het huis is nooit verkocht geweest, maar altijd doorgegeven aan erfgenamen. De laatste eigenaar was Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis. Hij woonde zelf op de Menkemaborg in Uithuizen, maar hield het Dijksterhuis wel tot aan zijn dood. Zijn erfgenamen besloten de borg voor het eerst in bijna vijf eeuwen geschiedenis te verkopen: en een jaar later, in 1903, werd de borg gesloopt.
Als ik de Petruskerk uit kom lopen, doe ik nog even Domie’s toen aan. Dit is één van die dingen die ik altijd met mijn ouders deed toen ik jong was en we een dagje naar Noord-Groningen gingen: naar de zeehondjes, wandelen over de dijk en thee drinken in Domies Toen.
Na een tijdje werp ik een blik op de klok. Tijd om te gaan. Ik struin naar mijn fiets en laat Pieterburen achter me.
Bronnen
Formsma W.J., R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pat. De Ommelander Borgen en Steenhuizen. Assen: Van Gorcum, 1987.
Meer lezen?
Nog niet uitgelezen over mijn tocht langs de Groninger kust? Klik hier!
© Sanne Meijer, 2015.