woensdag 3 februari 2016
In mijn serie ‘Van Lauwerszee tot Dollard tou’ maak ik een fietstocht langs de Groninger zeedijk. Zo ontdek ik beetje bij beetje de Groninger waddenkust. Ik ben inmiddels in het Lauwersmeergebied geweest, heb de Westpolder doorkruist, heb de dorpenreeks van Hornhuizen naar Broek aangedaan en pauze gehouden in Pieterburen. Nu ben ik aangekomen in de weidse polders ten noordoosten van Pieterburen.
Ik ben vanuit Pieterburen op weg naar een gebiedje dat vroeger ‘de Dijkstreek’ werd genoemd. De Dijkstreek omvatte de gehuchten Oudedijk en Kaakhorn. Oudedijk valt nu onder Pieterburen en Kaakhorn onder Westernieland. Beide gehuchten zijn gebouwd op de oude dijk uit 1350. Inmiddels ligt de Waddenzee een flink stuk noordelijker: in de afgelopen zesenhalve eeuw zijn er nog twee dijken bijgekomen.
Oudedijk
Via een smal en kaarsrecht pad genaamd ‘Oudedijk’ kom ik terecht bij het gehucht ‘Oudedijk’; dat zoals gezegd gelegen is op de oude dijk. Mocht het u ontgaan zijn: het gaat hier om een oude dijk.
Oudedijk bestaat uit een vijftal boerderijen. De meest oostelijke boerderij is één van de oudsten uit de omgeving: de Themaheerd werd al genoemd in 1474, toen Hoijke Thema of Thedema er woonde. De boerderij die er nu staat stamt uit 1885, toen diens voorganger door een brand verwoest was geraakt. De meest wéstelijk gelegen boerderij ligt naast een kolk. Een kolk is een oppervlaktewatertje dat het resultaat is van een dijkdoorbraak, waarbij het rondkolkende water een gat in de grond laat ontstaan. In dit geval is de kolk een overblijfsel van de Kerstvloed van 1717.
De Linthorst Homanpolder, de Slikken en Kaakhorn
Ik fiets door, noordwestwaarts, naar de volgende dijk, boven Kaakhorn. Daarachter ligt de Linthorst Homanpolder. De polder heette eerst De Slikken (slikken zijn kwelders) en werd in de periode van 1939 tot 1945 omdijkt. Dit werd gedaan door duizenden arbeiders van de werkverschaffing. In die tijd kende Nederland (net als zoveel andere landen) grote werkloosheid. Werklozen uit het hele land werden door de Rijksdienst voor de Werkverruiming naar Noord-Groningen gestuurd, waar ze in een groot barakkenkamp aan de rand van het te bedijken gebied verbleven. Het inpolderen was zwaar werk, maar men was min of meer verplicht: weigering betekende geen financiële bijstand.
Voor de arbeiders die in het kamp verbleven, werd gekookt door een zogenaamde ‘keetvrouw’. Iedere week stond hetzelfde op het menu: op maandag bonensoep met worst, op dinsdag aardappelen met grauwe erwten en pap, op woensdag snert met worst, donderdag snijbonen met worst en op vrijdag grauwe erwten met spek en pap.
Dertien van die arbeiders en een buschauffeur kwamen in 1940 om het leven toen hun bus op een trein botste nabij Ranum, toen de Marnelijn nog gebruikt werd. Voor hen is er iets ten noorden van Kaakhorn een monument opgericht.
Na de oorlog werd het barakkenkamp een NSB-kamp. Dat benadrukt nog maar even de sfeer en comfort van het kamp. De daken van de barakken bevatten toentertijd bovendien asbest (maar gelukkig zijn die inmiddels vervangen). De NSB’ers moesten werken in de polder en meehelpen met het bouwen van volksvestigingshuisjes in het iets zuidelijker gelegen Kaakhorn. Tot 1949 was het kamp in het gebruik.
Het kamp werd later grotendeels afgebroken en het restant werd omgevormd tot een recreatieverblijf. Dat heet nog steeds ‘De Slikken’.
Op één of andere vreemde manier ben ik al redelijk vaak op deze lugubere verblijfplaats geweest; beslist vaker dan de andere plaatsen die ik tijdens deze tocht aandoe. Tijdens mijn eerste kennismaking met de Slikken was ik op fietsvakantie met mijn moeder en oma. We picknickten op de dijk bij de Linthorst Homanpolder, zittend op de schaarse stukjes gras die niet bevuild waren door vrolijk om ons heen scharrelende schapen. In de verte lag de zee. We verwonderden ons over de gele kerk en de gele pastorie van Westernieland. We fietsten langs de Slikken, maar dat zei me toen nog niets. De tweede keer dat ik er kwam, had ik tijd noch ruimte om van de omgeving te genieten: met een grote groep fietsers scheurde ik Westernieland voorbij richting de dijk. Ik was mee op Eerstejaarskamp (of Introductiekamp) van mijn nieuwe studievereniging en dat was best spannend. We verbleven in de barakken van de Slikken; hoewel geheel passend bij mijn studierichting (geschiedenis), was het niet erg comfortabel.
Voor een accommodatie waar ik op zich een niet heel groot bewonderaar van ben, ben ik er nog redelijk wat keren geweest. Het jaar erop was ik één dag mee op Eerstejaarskamp, dit keer als studentmentor. Het jaar dáárop maakte ik deel uit van de commissie die het Eerstejaarskamp organiseerde, en spendeerde ik weer een heel weekend in de Slikken. Dat is inmiddels alweer twee jaar terug. Ondertussen heb ik in het buitenland gestudeerd en mijn bachelor geschiedenis al op zak. Dit is de eerste keer dat ik sindsdien weer in de buurt ben.
Van de Slikken fiets ik via het gehucht Kaakhorn naar het dorpje Westernieland. De naam van het gehucht verwijst naar de kaak die hier in vroegere tijden heeft gestaan. Een kaak is een schandpaal, en die stond op de hoek (horn) van het dorp. Het is me niet echt duidelijk waar ik Kaakhorn achter me laat en Westernieland binnen fiets, maar opeens sta ik naast de kerk. Die herinner ik me nog erg goed: een geel gepleisterde romano-gotische kerk uit het midden van de dertiende eeuw, met een veertiende-eeuwse bakstenen toren.
Westernieland
Westernieland heette in den beginne geen Westernieland. In oude geschriften rondom het jaar 1000 werd er gesproken over ‘Mariaburen in den Nijenlanden’. Dat ‘nijenlanden’ betekent natuurlijk ‘nieuw land’ of ‘op water gewonnen land’. In die tijd was de oude Hunzemonding tussen Pieterburen en Den Andel dichtgeslibd en ontstond op dat nieuwe land een nederzetting genaamd Mariaburen. In 1350 werd de reeds genoemde Oude Dijk aangelegd en zodoende werd ook Mariaburen ingedijkt. Na deze dijkaanleg was de kustlijn gesloten en werden er in deze eerste zeedijk zijlen (afwateringssluizen) gemaakt. De zijl bij Westernieland, de Hiddingezijl, is genoemd naar Abt Hiddo van Oldenclooster. Ten zuidoosten van Westernieland ligt nog steeds een streekje met de naam Hiddingezijl.
‘Mariaburen in den Nijenlanden’ is natuurlijk nogal een mondvol, en al snel werd het plaatsje kortweg aangeduid als ‘Nijlandt’. Om verwarring te voorkomen met het dorp Nijlandt bij Roodeschool (nu Oosternieland) werd het dorp Westernylandt genoemd. In 1810 werd voor het eerst gesproken over Westernieland: de naam van het dorp zoals we die nu kennen.
Niet alleen de naam van het dorp is in de loop der geschiedenis veranderd – ook de precieze ligging van het dorp is verschoven. De kerk en de pastorie vormen de historische dorpskern. Nu ligt die dorpskern aan de westzijde van het dorp, waar die vroeger aan de oostkant lag.
Omdat Westernieland vroeger vrijwel aan het water lag, heeft het dorp zeer te lijden gehad onder dijkdoorbraken en overstromingen. In 1570 was er de Allerheiligenvloed. In 1686 de Sint Maartensvloed, waarbij 60 mensen om het leven kwamen. Tijdens de Kerstvloed van 1717 is het dorp grotendeels weggespoeld. Van de 50 huizen die er stonden waren er 35 weggespoeld. Van de overgebleven 15 waren er nog maar 4 bewoonbaar. Er verdronken 78 mensen, 66 paarden, 219 koeien, 21 varkens en 747 schapen.
De kerk heeft het ook zwaar te verduren gehad: de deuren en een stuk muur waren weggeslagen door het tollende water, dat woest de kerk binnendrong en de kerkbanken op het koor deden drijven. Het zeewater stond wel twee meter hoog in de kerk! Eén van de twee boerderijen die overeind waren gebleven werd vervolgens gebruikt voor de zondagse diensten. Het dorp is aan de oostkant van de kerk weer opgebouwd (vandaar de verschuiving).
Ik struin over het kerkhof. Plots herinner ik me een foto die ik ooit op mijn eerste bezoek aan Westernieland had gemaakt, van een grafsteen met een boot erop. En ik herinner me ook nog een andere grafzerk, van een zeehond en een anker. Langzaam loop ik de stenen af tot ik ze weer gevonden heb, verdekt onder een hoop bladeren. Dat ik dichtbij de zee ben, is goed te zien aan de achternamen en de beroepen van de mensen die hier onder de groene zoden liggen: veelvoorkomend is de naam ‘Visser’. De mannen hier waren bijna allemaal op zee. Westernieland kende namelijk een eeuwenlange traditie in het robben jagen.
Wat we nu (hopelijk) zien als je reinste waanzin, was toentertijd heel normaal. De familie Visser had een villerij in het dorp, waar dode zeehonden op een rijtje hingen en van hun huid werden ontdaan. De huid en traan van het arme beestje bracht nou eenmaal brood op de plank, het vet werd gebruikt in de verf- en zeepindustrie. Vreemd genoeg zijn de Westernielanders tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog doorgegaan met de zeehondenjacht. Toen traan niets meer opbracht, schoot een robbenjager per jaar ongeveer 600 pasgeboren zeehondjes dood voor de bontindustrie, totdat de zeehondenjacht in 1958 verboden werd (hallelujah).
Robbenjager Tjark Derks Visser ligt onder de grafsteen met een boot erin gebeiteld. De boot vaart op de Wadden en er staat twee mannen in. Twee arme robben zien de bui al hangen en zwemmen vluchtend voor de boot uit. Tjark is bijna 92 geworden en dit staat er te lezen op de grafsteen:
Tot aan zijn vijf en vijftig jaren
Heeft hij de Wadden steeds bevaren
Zeehonden vangen was zijn werk
Bij vlijt en zuinigheid zoo sterk
Om zes en dertig jaar alhier
Te leven als oud rentenier
Het graf met de zeehond en het anker, die ik me nog zo goed herinnerde, is van een andere robbenjager, namelijk Jacob Tjarks Visser. Jacob zat graag in een stoel boven op een schoorsteen op zijn huis. Bij stormweer keek hij dan door zijn verrekijker om te zien of er ergens op de Wadden een schip in nood was. Zijn huis is naar hem vernoemd: de ‘Tjaarkerij’.
Ik loop een rondje rondom de kerk, en luister naar het geritsel van de bladeren van de bomen. Een kat, die onder de bosjes ligt, houdt me met argusogen in de gaten. Aan de noordzijde van de kerk staat een boerderijpastorie, in dezelfde kleur als de kerk. Hier is in 1944 cabaretier Freek de Jonge geboren.
Na een broodje te hebben gegeten op het stoepje voor de kerk, pak ik mijn fiets om de tocht te hervatten. Ik kom niet ver; een paar honderd meter verder stop ik alweer. Een mevrouw verkoopt tweedehands spullen aan de straat. Ik snuffel er even tussen maar kan niet echt wat vinden. Vervolgens verlaat ik Westernieland écht – ik weet niet wanneer ik terug zal komen, maar als ik kijk naar de afgelopen jaren, zal dit vast niet lang duren!
Bronnen
Hulscher, H. et al. Westernieland: Geschiedenis van kerk en dorp. Commissie kerkrestauratie Westernieland, 2003.
Stulp, B. Verdwenen dorpen in Nederland, deel 4: Noord-Nederland (Waddeneilanden, Groningen, Friesland). Falstaff media, 2012.
Meer lezen?
Nog niet uitgelezen over mijn tocht langs de Groninger kust? Klik hier!
© Sanne Meijer, 2016.