Dit stuk gaat over het voormalige Engelse Kamp te Groningen, ook wel bekend als Timbertown. Hier zaten tijdens de Eerste Wereldoorlog 1500 Engelse militairen geïnterneerd. De historische foto’s laten het kamp in wintertijd zien. Met dank aan Hans Zant voor de foto’s.
Afgelopen oktober was ik in Engeland. Overal zag ik rode bloemen, want de Engelsen liepen allemaal met een papieren poppy op hun jas gepind. Een poppy is een klaproosje (of papaver), waarmee Engeland de gevallen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog herdenkt, en ook de slachtoffers van alle oorlogen en conflicten sindsdien. Vaak liggen er bij monumenten hele kransen van zulke poppies. De poppy-tijd loopt vanaf half oktober tot en met Remembrance Day op 11 november. Al snel had ik ook een poppy op mijn jas.
Het is de Eerste Wereldoorlog die de poppy tot symbool van herdenking heeft gemaakt. Als gevolg van bombardementen en de constructie van een loopgravennetwerk waren de gronden van Europa flink omgewoeld. De zaden van de klaproos liggen vaak onder de grond en kunnen pas ontkiemen als ze aan licht worden blootgesteld. De slagvelden van de Eerste Wereldoorlog bleken daarvoor een goede voedingsbodem. Na de oorlog verscheen dan ook een rode papaver-zee in die gruwelijke loopgravengrond. Velen zullen het gedicht ‘In Flanders Fields’ van de Canadese militair en dichter John McCrae wel kennen, dat begint met de bekende woorden “In Flanders fields the poppies blow…”.
Mijn bezoek aan Engeland in herdenkingstijd was niet mijn eerste keer. Drie jaar terug liep ik eens door Londen toen ik op het station een mevrouw zag zitten. Ze had poppies in een rieten mandje liggen. Ik gooide een donatie in het potje en pakte een poppy om die op te spelden. De mevrouw greep mijn hand. “My dear,” zei ze, “ik ben zo blij dat jongeren nog een poppy dragen. Lest we forget.”
Lest we forget. Opdat we nooit vergeten. Het bleef me bij. Ook afgelopen oktober moest ik er weer aan denken. Het toeval wil dat ik, eenmaal terug in Nederland, opeens foto’s toegestuurd kreeg van een plek genaamd ‘Timbertown’. Ik had er nog nooit van gehoord. Na een snelle Google zag ik tot mijn verbazing de onverwachte link: Eerste Wereldoorlog, Engeland, Groningen. Klaarblijkelijk moet het een bekend begrip zijn in Stad – maar dat was het tot onlangs nog niet voor mij.
In augustus 1914 besloot Winston Churchill de Eerste Royal Navy Brigade, bestaande uit mannen die van oorsprong mariniers waren, uit te zenden naar Antwerpen. Daar moesten zij, samen met het Belgische leger, de stad verdedigen tegen de Duitse opmars. De Duitse kanonnen maakten een oorverdovend lawaai. De Engelse troepen bleken onvoldoende opgeleid en onvoldoende uitgerust tegen het gedonder van de Duitsers. In oktober 1914 werd geprobeerd de bataljons terug te trekken naar Oostende, maar dit mislukte. Om krijgsgevangenschap in Duitsland te ontlopen, werd besloten uit te wijken naar het neutrale Nederland.
Zo’n 1500 Britse manschappen werden geïnterneerd in Groningen. Zij kwamen terecht in houten barakken, onder de Groningers al snel bekend als het Engelse Kamp. Dit kamp was gelegen aan de Hereweg, achter de toenmalige gevangenis, tegenwoordig is dit de Van Mesdagkliniek. Vanwege die houten barakken noemden de Engelse dit kamp ‘Timbertown’.
Daar was het geen dolle boel. De Engelsen mochten het kamp niet verlaten om terug naar huis te gaan (het kamp werd op zijn beurt weer bewaakt door Nederlandse militairen), maar mochten verder ook niets doen. Op het kamp werd een strak schema aangehouden. De ochtenden waren voor de dagelijkse militaire routine, er werd gewoon doorgezet met het doen van marsen en oefeningen. In de middag kon er gesport of gestudeerd worden. ’s Avonds mochten er verschillende groepjes militairen de stad in, die zich niet altijd goed wisten te gedragen. Dit bleek al snel weinig positieve gevolgen voor het moraal te hebben. Dat bestuurders besloten daarop het kamp op zondagen toegankelijk te maken voor de Groningse burgers, in het kader van inburgering en integratie, maar dit maakte de situatie er niet beter op. De Engelse soldaten voelden zich bekeken als dieren in een dierentuin. Er zat weinig anders op dan naar de fles te grijpen en zich in te laten met de dames van lichte zeden, die ook gewoon op zondag werkten.
Er was verandering nodig om deze demoralisatie en verveling tegen te gaan. Gelukkig werd er al snel wat gedaan aan deze sociale isolatie; zo werden er werkplaatsen gecreëerd waar een groot aantal militairen een baantje kon krijgen, idealiter het beroep dat zij in hun normale leven ook beoefenden. Anderen werden op vrijwillige basis ingezet bij bedrijven in de omgeving, van de Veenkoloniën tot Ulrum aan toe. Enkele militairen konden zelfs gaan studeren aan Academie Minerva, of focusten zich juist op het ontwikkelen van hun sportieve capaciteiten. Er werden muziek-, toneel- en zelfs cabaretclubs opgericht. Met name de Timbertown Follies waren populair. Zij gingen zelfs op tournee door Nederland en haalden enorm veel geld op voor het goede doel. Daarnaast werden sommige Britse militairen werden verliefd op die mooie, blonde dames. Dat leidde vaak tot scharrelderij, maar ook tot huwelijken – en, na de oorlog, een boel gebroken harten.
Toch was het leven in het kamp zwaar en zeker niet kleurrijk. Verdriet, heimwee, gemis. Gevoelens van nutteloosheid, moeheid en depressie. Ondanks de Nederlandse bewaking werd er meerdere keren succesvol in geslaagd om te ontsnappen. Later werden er meer regelingen getroffen tussen de Nederlandse en Britse regering die ontsnappingen niet meer nodig maakten. Bepaalde bezoekersregelingen zorgden ervoor dat de militairen jaarlijks enkele weken terug mochten naar Engeland.
Op 11 november 1918 werd er een wapenstilstand gesloten en enkele dagen later vertrokken de eerste 900 manschappen uit het kamp. Op dat moment waren er ook al 300 militairen op verlof in Engeland. De manschappen die buiten het kamp werkten, zoals bij de Noord Nederlandsche Machinefabriek te Winschoten, vertrokken wat later. Tijdens dat verblijf van vier jaar in het Engelse kamp, zijn er negen mannen overleden. Zij liggen op de Zuiderbegraafplaats in Groningen. Per 1 januari 1919 was het Engelse Kamp, of Timbertown, officieel opgeheven.
En zo komen de Eerste Wereldoorlog, Engelse militairen en Groningen bij elkaar. Wat een verhaal hè? Gelukkig is er de afgelopen jaren, door het werk van een aantal enthousiastelingen, wat meer welverdiende aandacht besteed aan het lief en leed van Timbertown.
Ik schrijf dit terwijl er buiten sneeuw ligt en het in heel Noord Nederland al dagen ijzelt. Code Rood? Voor de meeste noorderlingen betekent dit feest. Geen school, geen werk. Social media ontploft van de filmpjes met ijs- en sneeuwpret. De straten van Groningen zijn veranderd in schaatsbanen en studentenverenigingen spelen curling met bierkratten. Iedereen maakt er het beste van. Terwijl ik vanmiddag door de binnenstad glibberde, moest ik ineens denken aan de dappere mannen van Timbertown. Hoe was het daar, als het zo vroor en er een dikke laag sneeuw lag? Waren die barakken wel bestand tegen de kou? Was men extra verdrietig, omdat er geen geliefde was om warm te knuffelen? En geen kinderen om een sneeuwpop mee te maken?
Getuige onderstaande foto’s maakten de Engelsen er ook altijd maar het beste van. Dat moeten we altijd maar doen: er het beste van maken. Dat moeten we niet vergeten. Lest we forget.
Bronnen
Sanders, L. “Het Engelse Kamp: hoe de Eerste Wereldoorlog naar Groningen kwam.” Geschiedenis Beleven. Via http://www.geschiedenisbeleven.nl/hoe-de-eerste-wereldoorlog-naar-groningen-kwam/.
Schlimbach, J. “De matrozen van Timbertown.” Dagblad van het Noorden, 18-05-2013.
Wielinga, M. “Het verhaal over de internering van Britse militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918.” Wereldoorlog 14-18. Via http://wereldoorlog1418.nl/engelsekamp/samenvatting/index.htm.
Voor meer informatie, kijk op: http://wereldoorlog1418.nl/engelsekamp/index.html.
© Sanne Meijer, 2016